WOENSDAG 20 DECEMBER 1933. 531 Raadhuisbouw. (Splinter e.a.) De verdiepinghoogte is in het plan-Blaanw 3,60 M. van bovenkant vloer tot bovenkant vloer. Dit is volkomen jnist. De heer Manders heeft gezegd: er moet 40 cM. af en zoodoende wordt de hoogte slechts 3,20 M.spreker is het op dit punt niet geheel met den heer Manders eens, want die 40 cM. zijn noodig voor de gewapende balken en tusschen de wapeningsbalken, die rusten op de steunbeeren, de pijlers van den gevel, komen de vloeren te liggen, die toch zeker ten hoogste 20 cM. dik behoeven te zijn. De heer Kropholler geeft zelf een vloerdikte van 20 cM. aan. Als die voor het plan-Kropholler voldoende is, is die ook voor het plan-Blaauw voldoende; spreker ziet in het geheel niet in, waarom de een een vloer met zwaardere balklagen zou moeten hebben dan de ander. Bij bestudeering van de plannen blijkt voorts, dat de verdiepinghoogte bij Kropholler nog lager is dan die bij Blaauw; de verdieping hoogten van den vleugel Koornbrugsteeg van het plan- Kropholler bijv. bedragen 3.40, 3.40, 3.80, 3.10 M. (zolder); als daarvan 0.20 M. af moet, blijft er voor de laagste ver dieping maar 2.90 M. over. Zoo is op het oogenblik het plan- Kropholler en als gezegd wordt: 3.20 M. is niet hoog genoeg, dan zegt spreker: in het plan-Kropholler| is de verdiepings hoogte zeer zeker niet voldoende. Thans het hoogteverschil bij het plan-Blaauw. De begane grond aan de Yischmarkt ligt op één hoogte, doch 2.3Ó M. lager dan de begane grond Breestraat. De eerste verdieping aan de Yischmarkt (entresol) ligt op één hoogte, doch 1.30 M. hooger dan de begane grond aan de Breestraat. De hoofd verdieping aan de zijde Breestraat ligt 0.45 M. hooger dan aan de zijde Vischmarkt. Overigens liggen alle verdiepingen gelijk. De heer Beekenkamp heeft gezegd: als men naar het kantoor van den Ontvanger gaat, komt men in een donkere ruimte, maar in het plan-Kropholler moet men dan eerst op de Vischmarkt naar berieden, in het sousterrain, dat bij de Koornbrugsteeg 1 M. beneden de straat ligtmen moet beginnen met 0.70 M. naar beneden te gaan. In het plan- Kropholler is het werkelijk trapje op, trapje af; zoo is het plan nu eenmaal in elkaar gezet. Men kan er lang en kort over praten. Spreker vul er ook wel alles van vertellen, maar dat zal geweldig lang ophouden. De gegevens liggen vóór spreker: het is trapje op, trapje af. Men vul het misschien vergoelijken, maar het valt niet te vergoelijken. Spreker heeft alles persoonlijk nagegaan en gemeten en wat hij gezegd heeft, kan hij persoonlijk ver antwoorden. Men zegt, dat de lichthof van Blaauw veel te klein is. De heer Beekenkamp heeft een deel van zijn vacantie be steed aan het bezoeken van het gebouw der Neder 1 andsche Handelmaatschappij te Amsterdam. Spreker stelt dit zeer op prijs, omdat daaruit blijkt, dat er Raadsleden zijn, die veel voor de gemeente willen doen. De heer Beekenkamp zei wel, dat de afmetingen van den lichthof van dat gebouw 7 x 28 M. zijn, maar hij vergat er bij te zeggen, hoe hoog de bebouwing is, welke door spreker op 25 M. wordt geschat. Spreker heeft zelf eenige andere gebouwen bezichtigd. Het gebouw van de Bijenkorf te Rotterdam heeft een lichthof met een oppervlakte van 203 M2., n.l. 19,74 x 10,30 M. De totale hoogte van het gebouw is 29 M. Het Diaconessenhuis in Arnhem heeft 2 binnenplaatsen, van 19,15 x 15,60 M. De muren aan twee zijden zijn 12 M. en aan de andere twee zijden 17 M. hoog. Het hoofdkantoor van de Amsterdamsche Bank te Amster dam heeft een lichthof, die 10 M. breed is. Wel is waar is zijn lengte 37,50 M., maar dat heeft geen invloed op den inval van het licht. De wanden zijn er 24 M. hoog. De heer Manders vraagt, of het er licht is. Hij kan die vraag beter stellen aan degenen, die in het gebouw der Nederland sche Handel maatschappij werken, waar de wanden 25 M. hoog zijn. De heer Verweij Anders brengen wij het! De heer Splinter zal het bij deze voorbeelden laten, die hij alleen heeft genoemd om aan te toonen, hoe verschillend de liclittoetreding bij groote gebouwen is. Men moet rekening houden met de oppervlakte van den grond, waarop het gebouw gezet wordt en elke architect neemt zooveel mogelijk alles, wat hij gebruiken kan voor lichttoetreding. De lichthof in het plan-Blaauw is 17 x 15 M. Spreker erkent volkomen, dat het niet groot is, maar zóó hadden Burgemeester en Wethouders liet zich ook niet voorgesteld. In het ingekomen stuk staat duidelijk, dat het de bedoeling is de bezwaren tegen het plan-Blaauw bij de nadere uit werking te ondervangen door gebruik te maken van enkele in het variant-plan van den heer Blaauw verwerkte gedachten. Geschiedt dit, dan wordt de lichthof 21,50 x 17" M., waar- Raadhuisbouw. (Splinter e.a.) door de monumentale gang, die tegenover de hal ligt, direct erlicht wordt. Dan vervalt dat tweede-hands-licht, waarvan de heer Beekenkamp sprak, en dan komt de Raadzaal ten opzichte van de representatieve vertrekken ook veel gunstiger te liggen dan in het oorspronkelijke plan-Blaauw. Het Ooilege heeft in zijn praeadvies duidelijk deze bedoeling uiteengezethet plan-Blaauw en de variant-Blaauw moeten verwerkt worden tot het eene goede plan, dat er komen moet voor den bouw van het Leidsche Stadhuis. Dan wordt gesproken over den schilderachtigen binnenhof van Kropholler van 20 X 21 M. Maar kan dit een schilder achtig geheel worden? Daarvoor is hij veel te klein. Spreker meent, dat dit niet mogelijk is, als de binnenhof zoo klein is, dat men bijv. in den binnenhof den daaraan gelegen toren niet behoorlijk kan zien. Men moet den binnenhof van het plan-Blaauw beschouwen als een zakelijk element, noodig om dat plan te kunnen maken, want hij brengt het logische en mooie niet binnen, maar buiten; dat is voor ieder te zien en ieder zal het kunnen bewonderen. Voor het Leidsche Stadhuis is dit beter dan dat men daar den 80 M. langen gevel krijgt van het ontwerp- Kropholler. De binnenhof zou kunnen worden 21.50 x .17 m. De opstand aan de Breestraat heeft zooveel licht aan de achter zijde niet noodig, want op den plattegrond zal men zien, dat daar niet anders liggen dan gangen, toiletten en andere dergelijke gelegenheden tot boven toe. Het gebouw aan de Breestraat is een laag gebouw, van slechts 13 M. hoog de zijde ischmarkt krijgt dus den lichtinval, dien ze noodig heeft. Nu wordt zoo over het licht geschermd, maar de geheele Breestraat is bij de Maarsmanssteeg 17 M. en bij de Koornbrug steeg 15 M. Als men nu zegt, dat die binnenhof te klein is, dan krijgt de geheele Breestraatzijde geen voldoende licht. Bij de Koornbrugsteeg, die tot 13 M. verbreed zal worden, waarvan allerlei kantoorlokalen licht moeten ontvangen, staat liet precies zoo. Er staan geen zijschotjes, zooals de heer Wilbrink zegt, maar dat heeft niet den invloed, dien hij denkt. Wat de gangen betreft, er is gezegd, dat die in het plan- Blaauw donker zouden zijn. Spreker heeft juist betoogd, dat dit niet het geval zal zijn, vooral indien het variant-plan en het plan-Blaauw tot één geheel worden gemaakt en zoo doende in de hoofdgang het volle licht kan vallen. Maar in het plan-Kropholler vormen de gangen een doolhof, waaruit men in het geheel niet meer wijs kan wordenmen loopt van den eenen muur tegen den anderen aan. De heer Wilmer zegt, dat dat ook een kunstbeschouwing is. Spreker begrijpt niet, dat zoo'n prul als Kropholler uit- genoodigd is! De heer Splinter begrijpt niet, dat de heer Wilmer dat durft te zeggen. Kropholler is zeer zeker geen prul, maar liij heeft bij dit plan nu eenmaal geen gelukkige hand gehad. Spreker zit het niet bespottelijk te maken, zooals de heer Wilmer nu zegt. Volgens den heer Beekenkamp deugt het voorstel van het College niet en had men daaraan geen houvast en nu is spreker verplicht namens de meerderheid van het College de plannen tot in détails uiteen te zetten, zooals ze zijn. Indien de heer Beekenkamp die opmerking niet gemaakt had, zou spreker wellicht niet zoo diep op de plannen zijn ingegaan. Andere leden van den Raad hebben de kwaliteiten van het plan-Kropholler naar voren geschoven en nu staat het spreker volkomen vrij zijnerzijds de kwaliteiten van het plan-Blaauw en de bezwaren tegen het plan-Kropholler naar voren te brengen. Spreker vindt dit van den heer Wilmer, dien hij anders graag mag lijden in zijn critiek. een opmerking, die niet op haar plaats is. Men heeft betoogd, dat bij het plan-Blaauw de lichtinval in de Raadzaal ook niet goed zou zijn, omdat de ramen zijn geprojecteerd aan het plein aan de zijde van de Koornbrug steeg. Men vergeet er echter bij te zeggen, dat die ramen een deel uitmaken van de compositie. Het voornaamste licht valt door het dak in de Raadzaal. Spreker kan zich voorstellen, dat de ramen zullen worden voorzien van glas met symbolische figuren, zoodat niemand last zal hebben van het licht, dat er door valt. De architectuur van de Raadzaal in het plan-Kropholler geeft een mooie oplossing, maar over het interieur van de Raadzaal in het plan-Blaauw kan spreker niet oordeelen, omdat hij het nog nooit gezien heeft. Wat de burgerzaal betreft heeft de heer Manders op gemerkt, dat, indien de burgerzaal in het plan-Krophol! er Romaansch is, ze dit ook is in het plan-Blaauw. Spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 5