WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Splinter.)
en Interieurkunst", bijblad van De Standaard, van
1 September 1933:
„Was de opdracht reeds van eigenaardigen aard door de
bepalingen die de binding van oud en nieuw inhielden, ze
werd nog verzwaard door de al te groote beperking van het
bouwterrein. Terecht heeft architect Blaauw in dit opzicht
genomen wat voor de hand lag en de „min of meer verwijderde
toekomst" van het programma zich heel dichtbij gedacht,
en de perceelen Vischmarkt 7 en 8 en Breestraat 92 ingelijfd.
Bij een ontwerp voor een Raadhuis moeten dergelijke kleinig
heden ondergeschikt zijn. Het doet dan ook wonderlijk aan
dat het Rapport op dit punt zooveel medelijden heeft met
andere plannenmakers. De greep van de kern is toch be
slissend, en dit is de waarde van het plan Blaauw. Door
dezen greep staat het plan Blaauw meteen boven al de
andere, en dan is een huisje meer of minder van geen belang.
Jaren wordt getobd om iets monumentaals te maken, om
een stedecentrum te verkrijgen, dat eeuwen verduurt. Wat
is dan een huisje meer of minder?"
In den brief, welke door de Raadhuis-Advies-Commissie
aan de vier architecten is gezonden, met de vraag, of zij
een nieuw plan wilden indienen met gebruikmaking van de
perceelen Vischmarkt 7 en 8, staat duidelijk, dat de archi
tecten zich er geen moeite voor behoeven te getroosten,
omdat naar het oordeel van de Raadhuis-Advies-Commissie
wel geen enkele dier architecten het plan-Blaauw zou kunnen
verbeteren.
Men zegt: Blaauw is afgeweken. Maar Kropholler is ook
afgeweken en heeft een variant ingediend.
In de maand Februari 1933 is de heer Kropholler bij spreker
persoonlijk aan huis geweest. Hij had de schets bij zich en
vroeg aan spreker, of bij mocht afwijken van de verschillende
rooilijnen, die er in getrokken waren aan de zijde van de
Vischmarkt en van de Koornbrugsteeg. Hij stelde die vraag
liever aan spreker, omdat hij dacht, dat het beter was de
Raadhuis-Advies-Commissie er buiten te houden.
.Spreker heeft daarop in het College van Burgemeester en
Wethouders de vraag gesteld, of het gewenscht was architect
Kropholler de gevraagde toestemming te verleenen. Namens
Burgemeester en Wethouders heeft spreker, omdat de vraag
hem persoonlijk was gedaan, 13 Februari 1933 het volgende
aan den beer Kropholler geschreven:
,.In verband met ons onderhoud inzake de Raadhuis
plannen deel ik U mede, dat ik over het door U ter sprake
gebrachte vraagpunt het College van Burgemeester en Wet
houders heb gepolst.
Burgemeester en Wethouders zijn van oordeel, dat de
vraag of de plannen bij eventueele afwijking van het „Pro
gramma van eischen" al dan niet ter zijde zullen worden
gelegd, desgewenscht door U aanhangig kan worden ge
maakt bij de Raadhuis Advies Commissie, welke commissie
zich zoo noodig met Burgemeester en Wethouders zal ver
staan."
De heer Kropholler heeft, zich daarop met de Raadhuis-
Advies-Commissie verstaan met het resultaat, dat hij van
het programma is afgeweken en een variant heeft ingediend.
Beide architecten zijn dus afgeweken van het programma
van eischen, al heeft de een het meer, de ander bet minder
gedaan.
Spreker komt thans tot de behandeling van de plannen
zelf en zal alleen spreken over die van de heeren Blaauw en
Kropholler, om ten slotte het plan van de heeren van Nieu-
kerken nader te bezien.
Vooraf wenscht spreker een korte beschouwing te wijden
aan het stedebouwkundige gedeelte, in verband met het
plein aan de Vischmarkt, omdat verschillende Raadsleden
hebben betoogd, dat dit plein is een gat in de Vischmarkt,
dat het onlogisch is en niet past in het stadsbeeld.
Wat nu betreft de stedebouwkundige zijde van het Leid-
sche Stadhuisvraagstuk, zijn in de 5 ingezonden oplossingen
duidelijk 2 groepen te onderscheiden, n.l. het plan met
buitenplein (plan-Blaauw) en de plannen met binnenplein
(de overige 4 plannen). Deze laatste zijn ombouwingsplannen,
min of meer langs de oude rooilijnen (behalve aan de Koorn
brugsteeg). Het plan-Blaauw vertoont een buitenplein en
schept daardoor geheel nieuwe rooilijnen.
De stedebouwkundige oplossing van het plan-Blaauw
is beoordeeld als een goede greep, als een vondst van den
eersten rang en als een misgreep, een gat geslagen in
den wand van de Vischmarkt, waardoor aan de Koornbrug
haar steun werd ontnomen; het oorspronkelijke karakter
van het stadsbeeld zou daardoor worden geschaad.
Ook bij de pleinvorming van Blaauw blijft echter de
Koornbrug op haar pijlers staan; ze steunt op walkanten
en pijlers en dat blijft zoo.
Men bedoelt echter, dat de Koornbrug steunt op de be-
Raadhuisboim.
(Splinter.)
bouwing, wat, zou dit juist zijn, nog aan 3 van de 4 hoeken
zoo blijft. Aan één hoek vindt verandering plaats, hetzij
door verbreeding van de Koornbrugsteeg (bij de 4 andere
plannen), lietzij door pleinvorming (plan-Blaauw).
In het eerste geval komt de Koornbrug scheef tegenover
de verbreede Koornbrugsteeg te hangen, in het tweede
geval komt de vierde hoek vrij te liggen aan een plein en
krijgt hij een nieuwe functie. Wil men de Koornbrug den
steun laten, dien de bebouwing haar geeft, dan moet men
de Koornbrugsteeg niet verbreeden van 5.50 M. tot 13 M.
Beter een Koornbrug aan een plein, dan een, scheef voor een
Koornbrugstraat.
De voornaamste factoren van het Hollandsche grachten-
beeld zijn echter het water, de wallen en de boomen; die
drie factoren vormen de karakteristiek van het grachten
beeld. Het watervlak, de wallen en de boomen zijn in het
grachtenbeeld de blijvende, rustige en natuurlijke factoren.
De Hollandsche stad is door haar grachten een stuk natuur
gebleven; de charme van dit stadsbeeld is, dat het meer
natuurbeeld dan stadsbeeld is. Naast deze factoren is de
grachtbebouwing, hoewel geenszins onbelangrijk, toch secun
daire factor.
Zijn de Hollandsche grachten nog schoon, omdat er mooie
gevels staan? Neen; een onderzoek van de Monumenten
commissie te Amsterdam heeft aangetoond, dat van de
voornaamste grachten (Heeren- en Keizersgracht) nog slechts
30 der bebouwing van architectonische waarde was. De
schoonheid der grachten zit niet in de schoonheid der be
bouwing, maar in de schilderachtige samenvoeging der
huizen en huisjes tot een bijna natuurlijk gegroeid geheel.
Al deze onregelmatige schilderachtigheid wordt tot rust
gebracht door de boomen, de wallen en het watervlak,
die tezamen den rustigen, op natuurlijke wijze evenwicht
brengenden factor vormen van het grachtenbeeld. Zoo is
het ook aan de Vischmarkt. Wanneer men daar de boomen
doet vallen, beschadigt men het stadsbeeld en doet men de
Koornbrug haar steun verliezen.
De Koornbrug steunt nl. volstrekt niet op de bebouwing,
maar op de wallen en de aansluitende boomrijen; wanneer
men de boomrijen wegneemt, zou duidelijk blijken, hoe de
architectuur van de Koornbrug een tegenstelling vormt
met de karakteristiek van de bebouwing. Wanneer men bij
den voorgenomen stadhuisbouw de boombeplanting, de
wallen, de Koornbrug, onaangetast laat, zal het stads
beeld, wat de voornaamste factoren betreft, geen groote
schade ondergaan. Ten aanzien van deze quaestie staan dc
5 plannen gelijk.
De karakteristiek der bebouwing wordt in elk geval
definitief gewijzigd door eiken stadhuisbouw. Of men nu
de Koornbrugsteeg verwijdt tot 13 M. en één bouwmassief
van 80 M. lengte in de plaats laat komen van een grillige rij
bouwwerken, dan wel of men een plein formeert en ruimte
schept tusschen Stadhuis en omgeving, in beide gevallen
wordt de karakteristiek der bebouwing aangetast. Wanneer
men dat niet wil, moet men aan de Vischmarkt geen stadhuis
bouwen, maar alles laten, zooals het is.
In elk geval wordt door den stadhuisbouw een gat ge
slagen in de bestaande bebouwing en wordt het karakter
daarvan definitief gewijzigd.
De plannen-Buurman, -Kropholler, -van der Laan, en
-Mertens bederven door het brengen van één bouwmassief
in plaats van de bestaande bebouwing die karakteristiek
volkomen, zonder een nieuwen factor daarin te brengen,
die weer evenwicht brengt.
Stedebouwkundig brengen deze vier plannen niets nieuws,
doch vernietigen zij alleen het oude karakter.
Volkomen geïsoleerd staat hier stedebouwkundig het plan-
Blaauw, dat werkelijk een oplossing brengt, n.l. het gracht
plein.
Oud is dit idee zeker: te Amsterdam kan men in de Noorder-
markt en de Westermarkt in de grachtwanden openingen
zien, die haar ontstaan danken aan de plaatsing van een
groot gebouw tusschen de grachtbebouwing.
In het plan-Blaauw wordt het in de bebouwing geslagen
gat door een logische ruimteverdeeling in gevulde en ledige
ruimte verdeeld, waardoor een nieuw evenwicht tusschen
het groote Stadhuis en de omringende lagere bebouwing
wordt geschapen. Wanneer men het logische grachtplein, dat
hier ontstond, verwerpt, verwerpt men de eenige mogelijk
heid in Leiden een grachtplein te scheppen, waarvan in
Amsterdam twee oude voorbeelden aan te wijzen zijn.
Men heeft dit plein een pleintje genoemd. Het is inderdaad
geen groot plein, maar de verbreeding van de Vischmarkt
aan de zijde van de Kapelstraat vertoont reeds een plein
vorming en deze werkt met de door liet plan-Blaauw aan
gegeven nieuwe pleinvorming samen om aan het Stadhuis