WOENSDAG 20 DECEMBER 1933. 559 Interpellatie-Wilbrink. Onteigening raadhuisbouw. (Sehüller e.a.) Wellicht kunnen Burgemeester en Wethouders deze mede- deelingen niet in een openbare raadszitting doen, maar toch zou spreker het zeer op prijs stellen volledig op de hoogte te worden gesteld van de redenen, waarom tot nu toe niet gehandeld is overeenkomstig de verklaringen en beloften, die Mr. Briët namens het gemeentebestuur heeft gedaan. De Voorzitter meent, dat de toezegging van Mr. Briët, waarover men gesproken heeft, gedaan is aan Mr. Trapman. Spreker heeft geen advies over den brief, dien de heer Briët volgens den heer Sehüller in Juli geschreven zou hebben, maar weet wel, dat Mr. Briët daarna aa-n Mr. Trapman mededeelingen heeft gedaan omtrent de verwachtingen, die hij had en welke verwachtingen gegrond waren op zijn meening, dat de deskundigen eerder gereed zouden zijn dan zij inderdaad waren. Spreker meent, dat de laatste mededeeling, welke door Mr. Briët is gedaan, de mededeeling is aan de firma Bernard, dat in het begin van het jaar 1934 een bod zal worden gedaan. De uitdrukking „met een kluitje in het riet sturen" is niet op haar plaats; daarvan is geen sprake. Mr. Briët heeft te goeder trouw gemeend, dat de deskundigen vroeger gereed zouden zijn, hetgeen niet het geval was, waardoor hij aan de verwachtingen, die hij misschien bij Mr. Trapman gewekt heeft, niet heeft kunnen voldoen. Verder heeft Mr. Briët zich alleen uitgelaten tegenover een firma, tot wie hij gezegd heeft, dat in het begin van het jaar 1934 een bod vanwege de gemeente zal worden gedaan. De Raad moet toch begrijpen, dat het voor den raadsman van de gemeente ook niet een gemakkelijk te behandelen zaak is, waarbij hij afhankelijk is van de medewerking van tal van andere personen. Spreker kan niet inzien, dat bij den gang van zaken, zooals hij dezen nu geschetst heeft, tijd verloren gegaan is, behalve misschien ten aanzien van de inlichtingen van het Handelsregister. Spreker weet niet, waarom daarvoor langere tijd noodig was en of zich daarbij bijzondere moeilijkheden hebben voorgedaan. Het is spreker niet bekend, of in de handelsregisters van andere gemeenten een onderzoek moest worden ingesteld. De inlichtingen zijn eerst in December ter beschikking van Mr. Briët gekomen. De heer Wïlmer wil een andere toezegging van het College hebben dan de toezegging, die spreker gedaan heeft, n.l. dat het bij den advocaat van de gemeente er op zal aan dringen, de zaak zooveel mogelijk te bespoedigen. Het College kan onmogelijk toezeggen, dat binnen een week of veertien dagen het bod zal worden gedaan. De gemeente kan nu wel een bod doen, maar dan is het of een bod, dat niets beteekent en onaanvaardbaar is, omdat zij aan den voorzichtigen kant- moet blijven, niet geheel ingelicht zijnde over de gegevens, die ze noodig heeft, öf een bod, waarbij de belangen van de gemeente zeer aanzien lijk geschaad kunnen worden, omdat het onderzoek kan uitwijzen, dat men te hoog gegaan is. Men zal dus moeten wachten, tot men op de hoogte is van alle gegevens, die men noodig heeft. De belangen van de gemeenschap gaan in ieder geval in deze zaak voor. Burgemeester en Wethouders en de raadsman van de gemeente stellen zich op hetzelfde standpunt en zullen daarop in de eerste plaats hebben te letten. Het is wellicht ten aanzien van enkele van de belang hebbende partijen denkbaar, dat onderhandelingen zullen leiden tot een overeenstemming, hoewel de gemeente altijd voorzichtig zal moeten zijn en het aanbod aan den lagen kant zal moeten houden, zoolang zij nog niet beschikt over alle gegevens om de waarde van een zaak te kunnen beoordeelen. De verwachting is, dat nagenoeg in al deze zaken de uit spraak van den rechter noodig zal zijn en dat is zeker het geval, waar de belanghebbende weigert inzage van zijn boeken te geven, want daar tast het gemeentebestuur in het duister. Wanneer de gemeente een aanbod doet, voordat zij alle gegevens heeft, waardoor zij de zaak zou kunnen overzien, zal het aanbod onmogelijk kunnen leiden tot een resultaat bij de onderhandelingen, omdat men het aanbod te laag zou achten. Spreker is gaarne bereid naar aanleiding van de discussies bij den raadsman van de gemeente er op aan te dringen, de zaak met den uitersten spoed te behandelen. Verder kan spreker niet gaan. Het gemeentebelang eischt, dat de raads man de gelegenheid heeft, zich volkomen op de hoogte te stellen van wat in dezen het belang van de gemeente is. De gemeente is afhankelijk van den advocaat, zij kan niet willekeurig ingrijpen. Het is niet denkbaar, dat het College zou zeggen: al is de advocaat niet klaar, wij zullen toch maar een bod doen. Interpellatie-Wilbrink. Onteigening raadhuisbouw. (Voorzitter e.a.) Voor zoover de leden van den Raad met onteigenings procedures bekend zijn, zullen zij weten, dat door de ont eigenden voortdurend geklaagd wordt, dat men niet vlug- genoeg opschiet, dat de aanbiedingen te laag zijn. Spreker vindt het zeer jammer, dat deze en dergelijke klachten, die hij. zeer begrijpelijk vindt, moeten voorkomen, maar aan de houding, die het gemeentebestuur er tegenover moet aannemen, zullen zij niet veel kunnen veranderen. Burgemeester en Wethouders hebben in de allereerste plaats te letten op de belangen van de gemeente zelf. Wanneer het College aanbiedingen deed en daardoor met de belang hebbende partijen tot overeenkomsten kwam, die door den Raad niet zouden worden geacht overeenkomstig de belangen van de gemeente te zijn, zou de Raad dit het College in ernstige mate kwalijk nemen. De heer Sehüller wenscht allereerst vast te stellen, dat Burgemeester en Wethouders na de beslissing van den Raad van 30 December 1932 tot de benoeming van de deskundigen hadden kunnen overgaan, terwijl het eerste bezoek van de deskundigen eerst in Juni 1933 heeft plaats gehad. Wanneer het College meent, dat de gemeente een licht vaardig bod zou doen, wanneer ze niet over alle gegevens beschikte, is Mr. Briët toch wel op zeer lichtvaardige wijze aan het brieven schrijven gegaan. De Voorzitter weet slechts, dat Mr. Briët één brief heeft geschreven, n.l. aan de firma Bernard. De heer Sehüller zegt, dat Mr. Briët een brief heeft ge schreven in Juli, aan het begin en aan het einde van October. In Juli schreef Mr. Briët: „Met het oog op de beoordeeling van de vraag, of uw cliënten bedrijfsschade lijden en zoo ja, tot welk bedrag, is het van belang, dat de gemeente Leiden in de gelegenheid wordt gesteld de boekhouding van uw cliënten door een accountant te doen onderzoeken. Met het oog op een spoedig aanbod heb ik niet willen wachten tot wij rapport van onze andere deskundigen hebben." De geadresseerden hadden zeker mogen verwachten, dat het boekenonderzoek in Augustus zou plaats hebben, maar in de maanden Augustus, September, October en November liet Mr. Briët niets van zich hooren, zoodat de belang hebbenden zich ten einde raad tot het College hebben gewend, dat hun laconiek mededeelt, dat het hun verzoek heeft door gezonden naar Mr. Briët. Is het met bekwamen spoed handelen, indien Mr. Briët in Juli het boekenonderzoek vraagt, en toen had kunnen beginnen bij degenen, die daartoe toestemming hadden verleend, terwijl hij in December nog niet er mede bezig is! Is dat een serieuze behandeling van de belangen der gemeente door Mr. Briët en voor de gemeentenaren, die, zoolang dit vraagstuk aan de orde is, niets aan hun zaken kunnen doen1! Deze menschen hebben gezien, dat verschillende zaken in hun omgeving zich hebben uitgebreid, zij hebben hun klanten misschien naar andere zaken zien vertrekken, zij worden gedupeerd, want de terreinen, die zij in de om geving moeten hebben, worden stelselmatig duur gehouden. Volgens spreker heeft Mr. Briët deze belanghebbenden aan het lijntje gehouden; hij heeft hun een toezegging ge daan, die hij als stadsadvocaat heeft na te komen. Hoe is het mogelijk, dat, indien volgens den Burgemeester het gemeentebestuur geen serieus bod kan doen voordat alle rapporten binnengekomen zijn, de deskundige adviseur van de gemeente in een brief schrijft het wel te kunnen, al heeft hij niet de rapporten van de deskundige taxateurs? Deze tegenstrijdigheid dient een keer opgehelderd te worden. Indertijd is het College van Burgemeester en Wethouders van stadsadvocaat veranderd, omdat het College van Burge meester en Wethouders meende, dat hij iets (een kleinig heid) niet goed behandeld had. Thans worden talrijke inge zetenen door de laksheid van Mr. Briët gedupeerd. De Raad heeft het recht te eischen, dat aan dit deel der ingezetenen recht wordt gedaan en dat Mr. Briët aan het verstand wordt gebracht, dat hij aan het werk moet gaan en de zaken niet moet laten liggen, welke hem van de Gemeente ter afhandeling worden ter hand gesteld. En zijn belofte dient na te komen, welke hij in zijn brieven aan de belanghebbenden heeft gedaan. De heer Wilbrink constateert, dat de Voorzitter niet de minste poging heeft gedaan om aan te toonen, dat het boeken onderzoek niet eerder heeft kunnen plaats hebben. Men heeft er Avel in November aan gedacht, het bewijs van de Kamer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 33