558 WOENSDAG 20 1 Interpellatie-Wilbrink. Onteigening raadhuisbouw. (Voorzitter e.a.) van een perceel krijgen de deskundigen van de Rechtbank gewoonlijk een termijn van 3 maanden voor hun rapporten. Hier betrof het ongeveer 10 zaken, waarbij eenige zeer belangrijke. Een op het gebied van onteigeningsprocedures zeer ervaren man, mr. Seylhouwer te Amsterdam, die als deskundige alle onteigeningszaken voor de Rechtbank te Amsterdam behandelt, acht den termijn van één jaar bij belangrijke onteigeningen als deze te kort. Het tijdsverloop tusschen het Koninklijk Besluit tot aanwijzing van de per- ceelen en het aanbod, dat gedaan moet worden en de dag vaarding, die moet geschieden, moge voor de betrokkenen onaangenaam, lastig en misschien nadeelig zijn, daardoor mag de gemeente zich niet laten leiden tot lichtvaardige aanbiedingen harerzijds. Hiermede heeft spreker duidelijk gemaakt, waarom nog geen bod gedaan is en nog geen bod gedaan kon zijn. De heer Wilbrink erkent, dat er altijd een zekere tijd mee heen gaat, maar er zijn toch bepaalde hiaten in deze ge schiedenis. Zeker, pas in Maart is het wetsontwerp door de Kamer aangenomen, maar natuurlijk wist het College allang, dat die zaak aan de orde zou komen, want het wetsontwerp was vóór het einde van 1932 bij de Kamer ingediend. Nu kan spreker moeilijk in een beoordeeling treden, hoe lang die rapporteurs noodig gehad hebben om gegevens te ver zamelen en een schatting op te maken, maar het treft hierbij toch wel, dat herhaaldelijk op hun vragen de menschen met een kluitje in het riet gestuurd zijn. Eerst zouden zij mede- deeling krijgen in October, daarna weer in December. Boven dien is in Juli aan de menschen gevraagd, of zij bereid waren boekenonderzoek toe te staan; dit werd door enkelen toe gestaan; er werd bij gezegd, dat er haast bij was; het gevolg was, dat na zeer sterken aandrang van hun zijde om nu eindelijk eens antwoord te krijgen, zij een schrijven ontvingen, dat den volgenden dag die deskundige bij hen zou komen. Voor een zakenman is dat toch onmogelijk! Dat is toch een manier om zaken te behandelen die niet het vertrouwen in de woorden van den Voorzitter, dat de Raadsleden moesten hebben, te versterken. Spreker betwijfelt of hier op oordeel kundige wijze te werk wordt gegaan, die vertrouwen in boezemt, dat krachtig aan deze zaak gewerkt wordt. Dit boekenonderzoek werd noodig geacht in Juli en na herhaalde aanmaning is men in December tot de conclusie gekomen, dat men er nu weer wat aan moet doen en dat dit nu toch even gebeuren moet. Maar als men dit bij een onderdeel van die zaak zoo lang heeft laten liggen, dan kan men zich moeilijk losmaken van de gedachte, dat al die andere zaken ook niet op die vlugge en afdoende wijze zijn behartigd als men zou wenschen. Spreker heeft hier een heel staatje van gegevens. Alleen dit simpele feit wijst er op, dat niet met die doortastend heid is gewerkt en dat men niet die leiding aan de zaken gegeven heeft, die in zoo'n procedure gewenscht zijn. Hadden ook die schattingen niet eerder kunnen plaats hebben? Hadden die rapporten niet eerder kunnen worden opgesteld? Had men aan de hand van de rapporten niet de noodige gegevens kunnen hebben om een werkelijk aanbod te doen? Dat in Juli om een boekenonderzoek is gevraagd en dat dit pas in December is gebeurd, wijst niet op de noodige door tastendheid en voortvarendheid. Bij spreker is zeer ernstige twijfel gerezen of hier een zoodanige weg bewandeld is als moesthet spijt hem te moeten verklaren, dat hetgeen spreker gehoord heeft dien gegronden twijfel niet heeft kunnen wegnemen. De heer Wilmer meent eveneens, dat in de door den Voor zitter genoemde data enkele belangrijke hiaten zijn, waardoor men de overtuiging krijgt, dat het toch inderdaad, wanneer de belangen van de betrokkenen ter harte waren genomen, vlugger had kunnen verloopen. In Juli is boekenonderzoek toegestaan; pas in December is daarop gereageerd. Spreker heeft enkele andere data opgeschreven; zoo is op 2 November aangevraagd een uittreksel uit het Handelsregister, dat .14 December inkwam Als men zoo langzaam werkte, was het zaak geweest, tot spoed aan te manen. Iemand zal, wanneer het zich zelf geldt, ook niet zoo lang wachten, maar op antwoord aandringen Spreker is niet tot de conclusie gekomen dat in dit geval waarbij voor de betrokkenen hooge belangen op het spel staan; zij moeten weten waaraan zij toe zijn en naar een ander pand uitzien de mogelijke spoed is betracht; hij is evenwel geneigd te zeggen: dit is in het verleden zoo gebeurd, laten wij niet napraten Het frappeert spreker echter, dat niet de minste toezegging is gedaan door het College, dat in de toekomst spoedig een eind aan deze quaestie zal komen Spreker had er over gedacht een motie in te dienen, maar hoopt dat zonder indiening van die motie dit door het College zal worden 1933. Interpellatie-Wilbrink. Onteigening raadhuisbouw. (Wilmer e.a.) toegezegd; natuurlijk kan niet deze week nog, maar toch wel in elk geval binnen 14 dagen een aanbod aan de betrokkenen worden gedaan, zoodat men met hen gaat onderhandelen. Spreker zou als vrucht van deze interpellatie gaarne zien een definitieve toezegging, niet alleen dat de grootst mogelijke spoed wordt betracht, maar ook dat binnen bepaalden tijd laat spreker dien termijn ruim nemen, 14 dagen; in dit stadium is dit betrekkelijk ruim zal worden onderhandeld over den prijs, dien de betrokkenen voor hun panden moeten hebben. De heer Schüller zegt, dat de mededeelingen van den Voorzitter niet volledig kloppen met de inlichtingen, die spre ker gekregen heeft. De Voorzitter zeicle o.a. dat de gemeente wettelijk niet verplicht is een bod te doen; dat mag waar zijn, maar hoe is het dan mogelijk, dat in Juni mr. Briët namens de gemeente schreef, dat begin October het bod aan de betrokkenen kon worden tegemoet gezien; in begin October deelde mr. Briët echter wederom mede, dat op zeer goede gronden verwacht mocht worden, dat het bod vóór 1934 kon worden tegemoet gezien, maar binnen 3 weken deelde hij weer mede, dat het bod zou worden gedaan begin 1934. Nu deelt de Voorzitter mede, dat dit nog niet mogelijk was, maar mr. Briët heeft ook in de maand Juli den raads lieden van verschillende belanghebbenden verzocht, een boekenonderzoek toe te staan. In zijn brief deelde hij mede, met het oog op het spoedig doen van een bod niet te willen wachten tot hij een rapport van de deskundigen had ont vangen. De Voorzitter heeft nu medegedeeld, dat Mr. Briët het niet eerder kon doen, doordat de rapporten niet binnen waren. Waarom heeft Mr. Briët dan in Juli dien brief geschreven, waarmede hij de belanghebbenden in den waan heeft ge bracht, dat zijn rapport al klaar kon zijn, voordat het rapport van de taxateurs kon binnenkomen? Na vijf maanden werden verschillende belanghebbenden op een gegeven moment opgebeld en werd hun de vraag ge steld, of het hun gelegen kwam, dat het boekenonderzoek den volgenden dag plaats had. Het is zeer begrijpelijk, dat zij toen hebben geantwoord: nu gaat het niet meer. Op 4 December hebben de gedupeerden als spreker de belanghebbenden zoo noemen mag gezamenlijk een brief geschreven aan het College met de vraag, hoe het met de zaak staat. Op 7 December antwoorden Burgemeester en Wethouders niet, hoe het met de zaak staat, maar schrijven zij, dat zij den brief hebben doorgezonden naar Mr. Briët. Op 11 December schrijven de belanghebbenden terug, dat zij aan dit antwoord niets hebben en een antwoord verlangen op de vraag, hoe het er mede staat. Op 15 December schrijven Burgemeester en Wethouders aan de verschillende gedupeerden, nadat verschillende eigenaren hebben gezegd, zich te zullen wenden tot den Raad en andere autoriteiten dat zij den raadsman dei- gemeente in overweging hebben gegeven met de eigenaren in overleg te treden om het bod te vernemen. Dat is niet juist. Mr. Briët heeft tot drie keeren toe aan de eigenaren de toezegging gedaan, een bod te zullen doen en die toezegging moet hij namens het gemeentebestuur handhaven. Het gaat niet aan, dat de eigenaren hun kaarten open op tafel leggen, zonder dat de gemeente haar kaarten er open tegenover legt. Het spijt spreker, dat de heer Wilbrink over deze zaak een interpellatie heeft aangevraagdDe Raad had hierover beter kunnen spreken bij de behandeling van punt a van het voor stel No. 226. De besprekingen hadden dan meer vrucht dragend kunnen zijn en waren niet door een vermoeiden Raad gevoerd. Evenals de heer Wilmer dringt spreker er op aan, dat Burgemeester en Wethouders in de eerste plaats den Raad een positieve toezegging doen omtrent den termijn, waar binnen eindelijk de belofte, die Mr. Briët in drie brieven heeft gedaan, zal worden nagekomen, m. a. w. den eigenaren een bod zal worden gedaan. De termijn van veertien dagen, dien de heer Wilmer heeft genoemd, is wel heel lang, want alle rapporten zijn nu binnen en de raadsman van de gemeente heeft gezegd, dat hij afgezien van deze rapporten allang een bod zou hebben kunnen doen. Welke redenen heeft de gemeente gehad om het bod nog niet te doen? Kunnen Burgemeester en Wethouders den Raad mede- deelen, waarom men de zaak heeft omgedraaid en den gedupeerden heeft voorgesteld, dat zij het eerst een bod zouden doen?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 32