WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
557
Raadhuishomv; e. a.
(Wilbrink c a.)
Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen met 23 tegen 12 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Vallentgoed, van Tol,
Kooistra, van Stralen, Kuipers, mevrouw de Clerde Bruijn,
de heeren van Eecke, Schüller, van der Reijden. van Weizen,
Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, mevrouw Braggaarde
Does, de heeren Koole, Vos, van Rosmalen, Bosman, Yerweij,
de Reede en Groene veld.
Tegen stemmen: de heeren van Es, Coster, Simonis,
Wilbrink, Beekenkamp, Eikerbout, Meijnen, Bergers, Man-
ders, Donders, Huurman en Wilmer.
Het amendement van den heer Tepe wordt verworpen
met 21 tegen 14 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Eek, Vallentgoed, Kooistra,
van Stralen, Kuipers, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren
van Eecke, Schüller, van der Reijden, van Weizen, Splinter,
Goslinga, Romijn, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Koole, Vos, van Rosmalen, Bosman, Verweij, de Reede en
Groeneveld.
Vóór stemmen: de heeren van Es, Coster, van Tol, Simonis,
Wilbrink, Beekenkamp, Eikerbout, Meijnen, Tepe, Bergers,
Manders, Donders, Huurman en Wilmer.
Punt b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen met 21 tegen 14 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Vallentgoed, Kooistra,
van Stralen, Kuipers, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren
van Eecke, Schüller, van der Reijden, van Weizen, Splinter,
Goslinga, Romijn, mevrouw Braggaarde Does, de heeren
Koole, Vos, van Rosmalen, Bosman, Verweij, de Reede en
Groeneveld.
Tegen stemmen: de heeren van Es, Coster, van Tol, Simonis,
Wilbrink, Beekenkamp, Eikerbout, Meijnen, Tepe, Bergers,
ManderS, Donders, Huurman en Wilmer.
Wordt zonder hoofdelijke stemming achtereenvolgens
overeenkomstig de punten c en d van het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders besloten.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de aan den heer
Wilbrink toegestane interpellatie met betrekking tot de ont
eigening ten behoeve van den stadhuisbouw.
De heer Wilbrink dankt den Raad voor het hem verleende
verlof tot het stellen van de volgende vragen:
1. Zijn Burgemeester en Wethouders ook bereid de redenen
mede te deelen, waarom aan de eigenaren van de perceelen
aan de Breestraat, Koornbrugsteeg en Vischmarkt, tot
aankoop of onteigening waarvan is besloten in de vergadering
van den Gemeenteraad van 11 Juli 1932, nog geen bod is
gedaan, gelijk dit in de onteigeningsprocedure is vereischt?
2. Zijn Burgemeester en Wethouders niet van oordeel,
dat door het uitblijven van dit aanbod de gemeente belang
rijke schade kan lijden en voor de eigenaren der winkel
panden zeer groote moeilijkheden kunnen ontstaan?
3. Zijn Burgemeester en Wethouders niet van meening.
dat, wanneer door besluiten van het Gemeentebestuur,
in het algemeen belang genomen, particuliere belangen
worden geschaad en moeilijkheden in de uitoefening van
het bedrijf der particulieren ontstaan, het de moreele plicht
is van het Gemeentebestuur, er toe mede te werken, dat
deze schade en moeilijkheden zooveel mogelijk worden
beperkt
Spreker meent, dat er voor het stellen van de eerste vraag
alle reden is, nu nog steeds geen bod is gedaan, terwijl de
Wetgever er toe medegewerkt heeft, dat deze zaak spoedig
tot een oplossing zou kunnen worden gebracht.
Heeft de eerste vraag betrekking op het ideëele van de
zaak, de tweede vraag houdt verband met den materieelen
kant. De belanghebbenden zijn bijna allen zakenmenschen
en als zij een bod hebben gekregen, kunnen zij nagaan,
waar zij hun zaak elders kunnen vestigen en of zij een ge
schikt pand kunnen koopen. Het is bijna Amnzelf sprekend,
dat daardoor de weg voor een minnelijke schikking voor de
gemeente wordt geopend, hetgeen de gemeente belangrijke
bedragen kan besparen. Wacht de gemeente tot het uiterste,
zooals hier blijkbaar geschiedt, waardoor den belanghebbenden
geen tijd overblijft om zich door onderhandelingen en het even
rekken van de onderhandelingen van een ander geschikt
perceel te voorzien, dan zal de weg van de onteigening
Interpellatie-Wilbrink. Onteigening raadhnisbouw.
(Wilbrink e.a.)
moeten worden gevolgd, hetgeen voor de gemeente financieele
nadeelen met zich kan brengen.
De derde vraag heeft betrekking op het moreele van de
zaak. Het gemeentebestuur heeft nl. den plicht, niet alleen
zorg te dragen voor het algemeen belang der burgerij, maar
ook de bijzondere belangen der burgerij te behartigen, voor
zoover deze niet in strijd zijn met het algemeen belang.
Aangezien de bijzondere belangen van de betrokkenen door
de beslissing van het gemeentebestuur zijn aangetast, is het
de moreele plicht van het gemeentebestuur de daartegen
gerezen bezwaren zooveel mogelijk te ondervangen. Het
gemeentebestuur wordt immers hoofdzakelijk uit de ver
tegenwoordigers van de burgerij gekozen. Waar hier niet
alleen moeilijkheden dreigen te ontstaan, maar zeer zeker
ook moeilijkheden zijn ontstaan, is het gemeentebestuur
in de uitoefening \Tan zijn taak te kort geschoten, tenzij
mocht blijken, dat het door onoverkomelijke bezwaren
niet in staat was zijn moreelen en Avettelijken plicht na te
komen d. w. z. den belanghebbenden een bod te doen.
De V oorzitter deelt in antwoord op de eerste ATaag mede,
dat de reden, Avaarom geen aanbod is gedaan, gelegen is in
het feit, dat de advocaat van de gemeente nog niet gereed
is. Wel zijn de rapporten der deskundige schatters van de
gemeente ingekomen, maar de advocaat moet nog de juist
heid der gegevens toetsen aan de verschillende gegevens en
aan de jurisprudentie.
In antwoord op de tweede en derde vraag zegt spreker,
dat het naar de meening van het College AToor de onteigenden
van belang is, spoedig te doen vaststellen hoe groot het bedrag-
der hun toekomende schadeloosstelling is.
Het aanbod der gemeente stelt echter de schadevergoeding
niet vast; partijen zullen het daarover eens moeten worden
of de rechter zal daarover moeten beslissen.
Het College is ten volle overtuigd van het belang der
partijen bij een spoedige vaststelling der schadeloosstelling
en is zooals van zelf spreekt, bereid er toe mede te
werken de moeilijkheden, die de onteigenden moeten onder
vinden, door zoo groot mogelijken spoed te beperken.
Het College heeft den raadsman der gemeente verzocht
de behandeling zooA-eel mogelijk te bespoedigen en heeft
bereids aan belanghebbenden mededeeling gedaan, dat deze
tot meerdere bespoediging hun eischen tot schadeloos
stelling aan dien raadsman kunnen mededeelen. Het initiatief
tot het doen van een bod behoeft volgens de wet niet Aran
de gemeente uit te gaan.
Dat echter de tijd inderdaad niet zoo ruim is geweest en
dat er inderdaad reden is voor den advocaat van de gemeente
om nog niet gereed te zijn met het uitbrengen A'an zijn
advies over het bod, dat gedaan moet worden, moge blijken
uit het verloop Aran deze zaak.
21 Maart 1933 is het Koninklijk Besluit tot aanwijzing
der te onteigenen perceelen afgekomen; de advocaat achtte
het noodzakelijk te zijner inlichting een voorschatting te doen
plaats hebben.
Op 5 Mei 1933 heeft het College als deskundigen aange
wezen de heeren Godee, Fontein en Kraan.
Op 22 Mei 1933 heeft een conferentie plaats gehad van
den adA'ocaat met de deskundigen; naar aanleiding van die
bespreking is opgemaakt een uitvoerige handleiding voor het
in te stellen onderzoek.
Op 18 September 1933 heeft de advocaat een gedeelte der
rapporten ontvangen en op 12 October 1933 zijn de eind
rapporten ingekomen.
Het onderzoek der deskundigen is ongeveer een maand
vertraagd doordat den heer Godee tengevolge van een aan
rijding een ongeluk is overkomen.
Op 2 November 1933 zijn de rapporten met de deskundigen
besproken en is besloten tot het ATerzamelen van verschillende
noodzakelijke aanvullende gegevens (o.a. uittreksels uit het
Handelsregister, die eerst 14 December 1933 inkwamen).
Inmiddels Avaren reeds verzameld
a. alle gegevens omtrent servituten (kadaster) en con
cessies, waarvan verscheidene een onderzoek in het Oud-
Archief noodig maakten;
b. de gegevens omtrent den kelder Amn een der perceelen
en omtrent de vraag, welke rechten te dien aanzien bestaan.
Met die kelders in Leiden heeft men nogal eens moeilijkheden
ondervondenspreker noemt als een zeer sprekend geval den
kelder aan het Steenschuur.
De tijd is dus niet ongebruikt voorbijgegaan. Hetgeen de
advocaat gedaan heeft, is gebeurd, zoo spoedig als maar
eenigszins mogelijk was met het oog op de belangen van de
gemeente. De deskundigen hebben naar de meening van hen,
die tot oordeelen over de behandeling van onteigeningszaken
in staat zijn, hun werk zeer snel verricht. Bij onteigening