WOENSDAG 20 DECEMBEE 1933.
555
Baadhuisbouw.
(van Es e.a.)
niet in den Eaad zijn. Het stuk, dat hij zoo even heeft ge
citeerd, vond hij gisteravond thuis bij zijn komst uit den
Eaad. Zeer kort nadat spreker van avond in den Eaad is
gekomen heeft hij zich bij den Voorzitter laten inschrijven
en was dus niet eerder in de gelegenheid het woord te voeren.
De lieer Huurman wist, evenmin als de heer Eikerbout,
iets af van hetgeen gezegd zou worden door den heer van Es,
die geheel voor zichzelf heeft gesproken.
De heer van Eek moet voorzichtig zijn met te zeggen:
,,nu de rechterzijde een échec zal lijden, gevoelt zij eens,
hoe het is, als wij een échec lijden".
Dit vraagstuk heeft naar sprekers overtuiging niets, maar
dan ook niets, met „rechterzijde" of „linkerzijde" te maken.
Spreker zal stemmen volgens zijn eigen geweten.
Dat de zoogenaamde obstructie, zooals de heer van Eek
nu interrumpeert, van de rechterzijde komt, is onjuist.
Dat de heer van Es tot de rechterzijde behoort, weet spreker
ook wel. Hij sprak echter voor zich zelf en niet namens of
in opdracht van de rechterzijde.
De heer Splinter zal met het oog op het vergevorderde uur,
op een enkele uitzondering na, niet meer ingaan op hetgeen
in tweede instantie door de Eaadsleden is gezegd. Trouwens,
dat is alles door spreker reeds in eersten termijn besproken
en door thans daar weer op in te gaan, zou spreker slechts
in herhalingen vervallen.
Volgens den heer Tepe wordt de karakteristiek van het
ITollandsche stadsbeeld niet alleen gevormd door het water,
de wallen en de boomen, maar spelen daarbij ook de huizen
een groote rol. Bij van der Zanden op de Breestraat kan men
echter een foto zien van de Botermarkt, genomen vanaf de
Karnemelkbrug, waarop men niet anders ziet dan het water
vlak, de Hoornbrug, de boomen en de wallen, maar geen
huizen; die boomen maskeeren juist het geheele huizen
complex. Spreker houdt vol, dat het alleen maar gaat om
het watervlak, de wallen en de boomen; als de boomen daar
in blad staan, zal men het Stadhuis niet kunnen zien.
Spreker antwoordt den heer Huurman, dat het amende-
ment-Tepe een groot tijdverlies zou geven, want als de heer
Kropholler er de panden Vischmarkt 7 en 8 en Breestraat 92
bij zou moeten nemen, zou hij in de noodzakelijkheid ver
vallen een geheel nieuw plan te maken. Toen destijds den
heer Kropholler gevraagd is, of hij in staat was een variant -
plan te maken, zeide hij, dat hij voorloopig geen kans zag
daaraan te voldoen. Met andere woorden, dit zal weer ge-
ruimen tijd vorderen. Indien er nieuwe plannen moeten
komen, en dit zou een nieuw plan worden, dan verzekert
spreker den Eaad, dat het stadhuisvraagstuk weer voor een
jaar is opgeborgen. Spreker geeft dan ook den Eaad ernstig
in overweging, liet amendement niet aan te nemen.
Wat betreft hetgeen de heer van Es heeft gezegd, wil
spreker slechts opmerken, dat het beneden zijn waardigheid
is daarop te antwoorden.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Beekenkamp zich
terecht gegriefd gevoelde door sprekers opmerking, dat zijn
voorstel blijk zou geven van onoprechtheid. Evenwel, wie
kaatst, moet den bal verwachten en wanneer de heer Beeken
kamp deelneemt aan de debatten zooals hij gedaan heeft,
dan moet hij zieli niet verbeelden, dat anderen dat alles maar
stilzwijgend aanhooren; dat is nu eenmaal zoo in de politiek.
Wanneer de lieer Beekenkamp een voorstel had gedaan als
de heer Wilbrink straks in gedachten had, n.l. om nog eens
opnieuw het oordeel van de Baadhuis-Advies-Commissie te
liooren, daar men nog niet weet wat men doen moet, dan
was dat geen onoprecht voorstel. Maar de heer Beekenkamp
heeft in principe toegegeven, dat met aanneming van zijn
voorstel het plan-Blaauw van de baan is, spreker zegt niet:
architect Blaauw van de baan is. Nu vraagt de heer Beeken
kamp aan verschillende Eaadsleden: waar loopt gij eigenlijk
warm voor! Waarvoor loopt de heer Beekenkamp warm!
Vermoedelijk zal hij antwoorden: voor het beste Baadliuis
voor Leiden. Maar waarom schakelt hij dan vast één plan uit!
De heer Bcekenkamp Om de billijkheid te betrachten.
De heer Goslinga zegt, dat de mogelijkheid, dat het plan-
Blaauw toch de beste oplossing zal blijken, door dit voorstel-
Beekenkamp uitgeschakeld wordt.
Spreker kan het niet anders zien, maar wanneer de heer
Beekenkamp zich gestooten heeft aan het woord „onoprecht",
wil spreker het terugnemen, aangezien het niet zijn bedoeling
is, den heer Beekenkamp te grieven. Toch kan spreker
zijn stem niet aan het voorstel-Beekenkamp geven, omdat
bij aanneming van dit voorstel het plan-Blaauw, zooals
Raadhuisbomv.
(Goslinga e.a.)
het nu ter tafel ligt, van de baan is. Misschien kan er dan
weer een nieuw plan-Blaauw komen, maar hoe dat zijn
zal, weet men niet.
Spreker komt thans tot den heer Eikerbout.
Wanneer de heer Eikerbout in het vuur van het debat
een interruptie plaatst, zooals hij vanmiddag heeft gedaan,
is het mogelijk, dat hij van den spreker in dit geval dus
van den Wethouder van Financiën een bits antwoord krijgt.
Hetzelfde overkomt dengene, die den heer Eikerbout inter
rumpeert. Het is nu eenmaal de gang van zaken bij een debat.
Eigenlijk moest men, ook spreker, in het geheel niet interrum-
peeren. Spreker meent niet, dat hij zich op een overdreven
wijze daaraan schuldig maakt.
olgens den heer Eikerbout zou spreker over deze zaak
op 7 November j.l. hebben kunnen spreken, maar de fractie
vergadering heeft plaats gehad op 6 October.
De heer Eikerbout merkt op, dat een vergadering der anti-
revolutionnaire fractie op 7 November ten huize van den
heer van Es heeft plaatst gehad.
De heer Goslinga zegt, dat toen niet het Stadhuisvraagstuk,
maar de begrooting aan de orde was.
De heer van Es meent, dat dit geen reden voor den heer
Goslinga behoefde te zijn om er niets van te zeggen, aan
gezien deze weieens meer over iets gesproken heeft, dat niet
aan de orde was.
De heer Grocncvehl Daar hebben wij geen notulen van!
De heer Goslinga is pas hedenmiddag in de gelegenheid
geweest, zijn „omzwaai" ten aanzien van het plan-Blaauw
aan den Eaad bekend te maken en de motieven te vermelden,
die hem daartoe hebben gebracht. Hij stelde er prijs op,
in het openbaar te verklaren, waarom hij ten slotte met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders zal medegaan.
Het is mogelijk, dat men het met spreker niet eens is, maar
spreker ontzegt aan ieder het recht, zijn motieven minder
waardig te noemen. Bij een vraagstuk als het stadhuisvraag
stuk kan men door overreding en samenspreking tot een
ander standpunt komen dan men aanvankelijk innam. Dit
moge niet voor den heer Donders gelden, voor spreker geldt
het wel en hij vindt het in het geheel geen schande.
Indien spreker den heer Eikerbout op diens interruptie
een bits antwoord heeft gegeven, wil hij het terugnemen,
omdat het niet zijn bedoeling is, den heer Eikerbout onaan
genaam te zijn, wanneer deze maar van spreker wil aan
nemen, dat het naar diens gevoelen onmogelijk is geweest,
eerder van zijn afwijkend standpunt kennis te geven, aan
gezien voor de behandeling van het stadhuisvraagstuk niet
opnieuw een vergadering van sprekers fractie heeft plaats
gehad.
Het verschil tusschen den heer Tepe en spreker komt ten
slotte hierin uit, dat de heer Tepe meent, dat het katholicisme
niet tot uiting komt in het project-Kropholler, terwijl spreker
van oordeel is, dat dit wel geschiedt, hetgeen echter voor
spreker geen reden is, het project te verwerpen. Spreker ver
werpt het plan-Kropholler alleen, omdat hij het plan-Blaauw
mooier vindt en ten slotte slechts aan één project zijn stem
kan geven. Het was echter naar zijn gevoelen logisch en
verklaarbaar, dat de heer Tepe en de zijnen voor het plan-
Kropholler waren en indien de heer Tepe zegt, dat het
katholicisme in dit plan niet tot uiting komt betwist spreker
het op grond van de critiek, die op dit plan is geoefend.
Spreker wenscht nogeens nadrukkelijk te zeggen, dat hij
er absoluut niets minderwaardigs in vindt. Spreker acht dit
integendeel een hoog standpunt, waarvoor hij alle respect
heeft; te zijner tijd zal spreker ook dat respect voor een
soortgelijk plan voor zijn eigen overtuiging opeischen; de
heeren moeten daarin niet zien een eenigszins denigreeren
van hun meening; die wil spreker ten volle tot haar recht
doen komen. Ieder heeft hier tenslotte evenwel het recht en
den plicht om naar eigen overtuiging en naar eer en geweten
te handelen.
Spreker kan zijn stem niet geven aan het amendement-Tepe,
hoewel hij toegeeft, dat daaraan een billijkheidsoverweging
ten grondslag ligt. Spreker moet alweer zwichten voor den
heer Splinter, die aangetoond heeft, dat dit aanzienlijk
oponthoud geeft. Waar er een neiging is, gehoord de woorden
van den heer Wilbrink, om tot een oplossing te komen, wil
spreker die beslissing niet opnieuw voor onbepaalden tijd
uitstellen. Spreker heeft toch al de reputatie, dat hij de
oplossing van dit vraagstuk om financieele redenen tegen
houdt, dat hij de man is geweest, die telkens een spaak in
het wiel gestoken heeft; het is niet waar, dat spreker door