WOENSDAG 20 DECEMBEE 1933.
553
Raadhuisbouw.
(Bergers e.a.)
verklaard, omdat de heer Blaauw zich onrechtmatig een
voorsprong heeft weten te verwerven boven de anderen.
Het gaat er niet om of dit plan mooi of leelijk is; daarover
kan spreker niet oordeelen, omdat hij niet deskundig ishet
gaat voor spreker om de eerlijkheid en naderhand zal de
geschiedenis zeggen, dat dit niet eerlijk is geweest, en dat
men den architecten opdracht had gegeven om op een zeker
terrein een project te maken, maar dat een daarvan zich de
vrijheid had veroorloofd buiten dat terrein te gaan en er
een paar perceelen bij te nemen. Uit de woorden van den
heer Splinter dat, als die huizen er af gaan, de teekening
niets is, blijkt dat dit voor Blaauw een voordeel is. Het zou
spreker voor een gebouw, dat daar voor eeuwen neergezet
zal worden, dat een historisch monument zal worden, spijten,
wanneer men later zal zeggen: er zaten toen christelijke
menschen in den Gemeenteraad; deze is nog overwegend
rechtsch, zij het niet zoo sterk; maar wat die rechtsche
menschen hebben uitgevoerd, is niet juist. Spreker wil niet
medewerken aan een onrechtmatige daad, waardoor iemand
een voorsprong krijgt boven de anderen.
De Voorzitter kan den Eaad niet sterk genoeg aanraden
deze motie-Donders te verwerpen; door aanneming zou de
oplossing van het raadhuisvraagstuk onnoodig en overbodig
zeer vertraagd worden. Maar bovendien, gelooft de Eaad in
gemoede, dat de heer Blaauw inderdaad van meening is, dat
zijn plan, vervormd naar het kleinere terrein, de voorkeur
verdient, dat het dus een beter en fraaier stadhuis wordt
dan hij ontworpen heeft op het grootere terrein? En dat is
de basis, waarop de heer Donders zijn motie baseert nl., dat
de heer Blaauw zou gezegd hebben: „dat plan van mij op
het kleine terrein is even mooi." Spreker kan zich voor
stellen, dat de heer Blaauw gezegd heeft: „de essentieele
zaken van mijn plan kunnen gehandhaafd worden, maar waar
aan ik de voorkeur geef, is het plan op het grootere terrein."
Het is voor den Eaad onmogelijk te aanvaarden, dat het
den heer Blaauw hetzelfde zou zijn, of zijn plan betrekking
heeft op het kleine of op het grootere terrein.
De motie van den heer Donders wordt verworpen met
23 tegen 12 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Eek, Vallentgoed, Kooistra,
van Stralen, Kuipers, mevrouw de Gierde Bruijn, de heeren
van Eecke, Schüller, Wilbrink, van der Eeijden, van Weizen,
Splinter, Goslinga, Eomijn, mevrouw Braggaarde Does, de
heeren Koole, Vos, van Eosmalen, Bosman, Yerweij, Huur
man, de Eeede en Groeneveld.
Vóór stemmen: de heeren van Es, Coster, van Tol, Simonis,
Beekenkamp, Eikerbout, Meijnen, Tepe, Bergers, Manders,
Donders en Wilmer.
De heer Meijnen heeft zijn twijfel op drie punten niet door
liet betoog van Wethouder Splinter zien wegnemen.
Het helpt spreker bij zijn twijfel niet, of de Wethouder
zegt, dat op sommige punten, die spreker niet goed toe
schijnen, de bezwaren tegen het plan-Kropholler nog grooter
zijn dan die tegen het plan-Blaauw. Spreker had zoo gaarne
gewild, dat duidelijk was gebleken, dat het assenstelsel in
het plan-Blaauw geen bezwaren oplevert, ook niet voor het
verkrijgen van voldoend licht, en dat zijn twijfel was weg
genomen ten aanzien van de noodzakelijkheid van het
bouwen van een vijfde verdieping en het onbebouwd laten
van 1100 M2. in het plan-Blaauw, dat door de Baadhuis-
Advies-Commissie zoo geprezen wordt, maar door een be
voegd beoordeelaar als prof. Huizinga een misgreep wordt
genoemd.
Spreker had ook gaarne gewild, dat de Wethouder hem
er van overtuigd had, dat het binnenplein niet te klein
is. Spreker handhaaft dan ook zijn bezwaren en vreest,
dat ook na de wijziging van het plan-Blaauw de lichttoevoer
niet voldoende zal zijn.
Nu spreker zijn twijfel niet ziet weggenomen, kan hij niet
met een gerust geweten zijn stem aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders geven.
Men is ten opzichte van deze kwestie in een impasse
geraakt. Hoe komen we er uit?
Natuurlijk kunnen de verbeteringen van het plan-Blaauw
slagen en spreker hoopt, dat het zoo zal zijn, maar de mogelijk
heid bestaat ook, dat zij niet slagen en dat men na het aan
brengen van die wijzigingen weer zal staan voor bezwaren
tegen het plan-Blaauw en men zal moeten zeggen: langs
den weg van het plan-Blaauw krijgen wij het fraaie en
practiscli ingerichte Stadhuis toch niet.
Bij aanneming van het voorstel van het College is men
Raadhuisbouw.
(Meijnen e.a.)
aangewezen op dit ééne plan. Welk bezwaar is er nu tegen,
dat men naast het plan-Blaauw, met zijn kans van slagen
en van mislukken, nog twee plannen heeft? Daarbij verliest
men absoluut nietsgeen enkele weg wordt er door versperd,
terwijl men een keuze krijgt uit drie plannen. Er wordt
zelfs geen tijd bij verloren, want in den zelfden tijd, dien
architect Blaauw voor het wijzigen van zijn plan noodig
heeft, kunnen ook de andere architecten hun plan gereed
hebben.
Is het niet een gewichtig gemeentebelang, wanneer de
keuze voor dit hoogst belangrijk doel, het verkrijgen van
een goed ingericht Stadhuis, aldus verruimd wordt?
De heer van Es hoopt in tweede instantie werkelijk wat
te zeggen en niet te doen als de heer Schüller, die vele woorden
gebruikt heeft, maar betrekkelijk weinig gezegd, vooral in
zijn repliek, waarin hij dingen weerlegd heeft, die volstrekt
niet gezegd waren, maar waarvan hij misschien gehoopt
had, dat ze gezegd zouden worden. De heer Schüller heeft
het voorstel-Beekenkamp een schandalig voorstel genoemd
en spreker heeft toen bij interruptie gezegd, dat hij die uit
drukking niet zoo erg vond, omdat hij wist wie het zeide.
Spreker bedoelde daarmede niets onaangenaams of hatelijks
de heer Schüller motiveerde dit later door te zeggen, dat hij
nooit een universitaire opleiding had gehad en dat hij alleen
maar op een lagere school was geweest. Daarom vergeeft
spreker hem een dergelijke uitdrukking volgaarne en neemt
hij hem die niet zoo kwalijk. Spreker weet niet of de heer
Schüller op een openbare of een christelijke school geweest is.
De heer Schüller is op een christelijke school geweest.
De heer van Es zegt, dat dat dan niet veel resultaat heeft
gehad. Volgens den heer Schüller was dit voorstel een minder
waardig politiek spel. Spreker heeft vroeger al eens in een
andere vergadering tegenover den heer Schüller opgemerkt,
dat men zelf dikwijls juist mank gaat aan het kwaad, dat
men in een ander ziet en dat men het daarom ook zoo gauw
in een ander ziet. Waar volgens den heer Schüller dit voorstel-
Beekenkamp geboren werd uit een minderwaardig politiek
spel, kaatst spreker dat balletje terug en wel naar de sociaal
democratische fractiespreker aarzelt niet om te zeggen, dat
hij het meegaan der sociaal-democraten met het voorstel-
Blaauw ook een minderwaardig politiek spel vindt. De heer
van Stralen zegt nu: met het voorstel van het College;
neen, met het voorstel-Blaauw; men moet goed onder
scheiden.
Spreker is overtuigd dat, wanneer de heer Kropholler niet
roomsch-katholiek was geweest, zijn plan zeker ernstig in
aanmerking gekomen was, ook voor de sociaal-democraten.
De heer Schüller gebruikt herhaaldelijk insinuaties en dus
doet spreker het ook eens. Spreker begrijpt, dat het niet
prettig is voor de heeren; hij is echter in den regel rustig en
laten de heeren hem nu ook laten uitspreken.
Spreker aarzelt dan ook niet uit te spreken, dat de leden
der sociaal-democratische fractie eenzijdig zijn voorgelicht,
waardoor hun oordeel niet anders dan oppervlakkig kan zijn.
Voor spreker staat het vrijwel vast, dat zij, zelfs voordat
zij de inlichtingen van hun adviseur hadden gekregen, van
plan waren in elk geval zeker niet voor een plan als dat van
architect Kropholler te stemmen, maar wel mede te gaan met
het plan-Blaauw.
Spreker zal thans mededeelen, hoe hij tot deze gedachten
is gekomen. Hij heeft voor zich liggen een kort verslag van
de huishoudelijke vergadering van de afdeeling Leiden der
S. D. A. P., waaraan een tentoonstelling van raadhuisplannen
was verbonden.
Het verslag vermeldt:
„De tentoonstelling bestond uit foto's (18 X 24) van de
vijf plannen benevens die van arch. Dudok, enkele platte
gronden van een raadhuisterrein aan de Lammermarkt,
zooals de S. D. A. P. dat had gewild en ook indertijd in
den Eaad heeft gebracht, (teek. van Groeneveld).
Om 8 u. 15 waren er circa 80 personen. De notulen worden
gelezen en enkele huish. zaken behandeld. Besproken werden
de ingezonden stukken van Corn. Veth en het adres aan den
Eaad, onderteekend door niet minder dan 4 p.g.
Het Eaadslid Schüller zegt: „Zij hebben natuurlijk van
alle partijen namen opgesnord, om aan te toonen dat elke
partij vóór het plan Kropholler kan zijn. Als interruptie
volgt: „Ja, maar van ons vier".
Volgt de lezing van arch. Vrijenlioek.
Na uitnoodiging wilde deze eerst niet komen, omdat
men al genoeg wist van de kwestie, doch gezien het geschrijf
van de burgerlijke pers, dat enkel beoogde om iemand