552
WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Donders e.a.)
In verband met het een en ander dient spreker een motie
van orde bij den Voorzitter in.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
orde van den heer Donders, luidende:
„De Raad beslnit de beslissing over de voorstellen van
het College van Burgemeester en Wethouders als zijn neer
gelegd in Ingek. Stuk No. 226 d.d. 16 November 1933 aan
te houden en het College uit te noodigen de Raadhuis-Advies-
Commissie te verzoeken haar oordeel kenbaar te maken
omtrent het plan van den architect C. J. Blaauw, te Haarlem,
door hem vastgelegd in een 7-tal teekeningen en aangeboden
aan de Raadhuis-Advies-Commissie bij schrijven van 30
Juni 1933."
Deze motie van orde wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp Aran beraadslaging uit.
De Voorzitter herinnert er aan, dat thans alleen over de
motie van orde mag gesproken worden.
De heer Schiiller zegt, dat de sociaal-democratische fractie
niet voor de motie-Donders zal stemmen. De heer Donders
vraagt iets, dat in de voorstellen van Burgemeester en Wet
houders is belichaamd. Burgemeester en Wethouders stellen
n.l. voor het plan-Blaauw nader te laten uitwerken, waarbij
rekening dient te worden gehouden met de toelichting van
den Wethouder, dus met inbegrip van de variant. Daarvoor
behoeft dus de behandeling van het stadhuisvraagstuk niet
opgeschort te worden.
De heer Splinter zegt, dat de heer Blaauw inderdaad ge
schreven heeft in zijn brief van 30 Juni 1933, dat zijn plan
ook gemaakt kon worden binnen de grenzen van het oor
spronkelijk aangegeven, beperkte terrein.
Dat plan is ingediend, maar indien dat beoordeeld zou
worden, zou het advies van de Raadhuis-Advies-Commissie
afwijzend zijn, omdat het plan dan zooveel slechter wordt.
Er is zoo dikwijls gezegd, dat een binnenhof van 15 X 17 M.
te klein isspreker heeft betoogd, dat de binnenhof vergroot
kan worden in plaats van verkleind, door gebruik te maken
van enkele gedachten van de ingediende variant, maar
volgens deze variant op zich zelve wordt, de binnenhof nog
kleiner. Waar reeds bezwaren worden geopperd tegen den
binnenhof in het oorspronkelijke plan-Blaauw, weet men
te voren, welke de uitkomst zal zijn, als het variant-plan
met den verkleinden binnenhof door de Raadhuis-Advies-
Commissie onderzocht wordt. Daaraan wil spreker absoluut
niet medewerken; op die manier bevordert men niet het
verkrijgen van een goed stadhuis. De heer Donders zegt:
wij moeten hebben liet beste stadhuis, maar zoo krijgt men
een slecht stadhuis. Met die gronden, door spreker ont
vouwd in het College, kon de heer Goslinga zich toen ver
eenigen. De binnenhof zou immers slechts 11.40 x 17 M.
worden. Op grond van het nu opgemerkte kan spreker
zijn stem aan deze motie niet geven. Uitvoering daarvan
zou onbegonnen werk zijn, omdat men tevoren weet, dat
het advies van de Raadhuis-Advies-Commissie afwijzend
zou zijn. Daarom geeft spreker den Raad in overweging
de motie van orde-Donders niet aan te nemen.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Donders vrijwel geheel
juist sprekers gedachtengang bij de behandeling van deze
zaak in het College heeft weergegeven. Toen het er evenwel
tenslotte op aankwam om het voorstel vast te stellen, bleek
spreker, dat het College na advies van den Wethouder van
Fabricage niet bereid zou zijn den Raad te adviseeren tot
het plan-Blaauw op het verkleinde terrein, omdat dan de
lichtinval dermate onvoldoende was, dat daartegen zeer
gegronde bezwaren konden worden ingebracht. De lieer
Splinter heeft uitdrukkelijk verklaard: spreker moest kiezen
of deelen; spreker moest halsstarrig vasthouden aan zijn
oorspronkelijk denkbeeld of hij moest accepteeren het plan-
Blaauw met grooteren binnenhof, die nog vergroot kan
worden en verder met verbeteringen, waartoe de variant den
sleutel gaf. Waar het spreker te doen was om het beste stad
huis te krijgen, heeft hij zich toen gewonnen gegeven. Dit
is gebeurd zéér kort voor de vaststelling van het voorstel
van 16 November 1933.
De heer Eikerbout heeft het nu pas gehoord.
De heer Goslinga heeft pas vandaag gelegenheid gehad
dit hier te zeggen. Er is geen vergadering meer van sprekers
fractie over deze zaak geweest.
Raadhuisbouw.
(Eikerbout e.a.)
De heer Eikerbout zegt, dat de anti-revolutionnaire fractie
op 7 October vergaderd heeft.
De heer Goslinga kan dus ook niet stemmen voor de
motie-Donders.
De heer van Es zal gaarne stemmen voor de motie-Donders,
juist om hetgeen de Wethouder van Fabricage gezegd heeft.
Deze is er tegen, omdat hij het plan-Blaauw voor het kleinere
terrein niet toelaatbaar acht, maar het feit, dat architect
Blaauw bij zijn plan van het grootere terrein gebruik maakt,
maakt de concurrentie oneerlijk; dat acht spreker absoluut
irreëel en daarom zal hij voor de motie-Donders stemmen.
De heer Manders zal ook stemmen voor de motie-Donders,
maar wenscht het College te vragen, hoe Burgemeester en
Wethouders hun vertrouwen kunnen schenken aan een
architect, die een tweede, gewijzigd plan ontwerpt, waarvan
hij zegt, dat de quintessens van de zaak er in het geheel
niet onder geleden heeft, terwijl Burgemeester en Wethouders
zelf van dit plan zeggen, dat hij er niets van terechtgebracht
heeft.
De heer Splinter zegt, dat het de eigen opinie van het
College is, terwijl architect Blaauw mogelijk meent, dat het
plan nog voldoende is. Spreker heeft met den heer Blaauw over
die dingen nooit gesproken.
De heer Manders heeft juist gevraagd, hoe het College zijn
vertrouwen kan schenken aan een architect, die beweert,
dat hij zijn plan door de wijziging niet schaadt, terwijl hij
het onbruikbaar maakt.
De heer Splinter zegt, dat architect Blaauw liet plan niet
als een variant heeft ingediend, maar er alleen mede heeft
willen laten zien, dat de quintessens van zijn plan ook mogelijk
is bij het verkleinde bouwterrein.
De heer Donders merkt op, dat de Wethouder de aan
neming van de motie van orde heeft ontraden, omdat bij
aanneming daarvan naar diens oordeel van het plan-Blaauw
toch niet veel terechtkomt. Architect Blaauw zelf zegt
echter en daar gaat het ten slotte om dat naar zijn
oordeel van het plan alles terechtkomt, omdat de quintessens
volkomen intact blijft.
In de tweede plaats heeft de heer Splinter zeer duidelijk
gezegd, dat het een eigen meening van het College is, dat
het plan-Blaauw niet op het oorspronkelijke terrein kan
worden uitgevoerd en dat hij er met den heer Blaauw niet
over gesproken heeft. Het is dus slechts een persoonlijke
opinie van den heer Splinter en van wellicht nog enkele
andere leden van het College.
In de eerste plaats beroept spreker zich daartegenover
op den heer Blaauw zelf, die die meening niet deelt, en in
de tweede plaats dient men af te wachten, of ook naar het
oordeel van de Raadhuis-Advies-Commissie er niets van het
kleinere plan-Blaauw terechtkomt. Spreker slaat ten slotte
het oordeel van den heer Blaauw en van de Raadhuis-Advies-
Commissie m dit opzicht hooger aan dan de persoonlijke
opinie van den heer Splinter of van andere leden van liet
College.
Als het advies van de Raadhuis-Advies-Commissie over
het kleinere plan-Blaauw niet gunstig zou zijn, is daarmede
dan gezegd, dat het plan-Blaauw niet uitgevoerd moet
worden1? In het geheel niet. Men komt dan slechts op de
zuivere basis, dat men een oordeel heeft over vergelijkbare
plannen. De Raadhuis-Advies-Commissie zou kunnen zeggen
bij het uitspreken van haar oordeel: ons is gebleken, dat het
kleinere plan-Blaauw niet goed is, maar wanneer daar ver
anderingen in aangebracht worden, kunnen wij ten slotte
tot een beter plan komen. Het plan-Blaauw is daarmede
niet van de baan.
De heer Wilbrink meent, dat de kwestie, waarmede de
Raad zich nu twee dagen heeft beziggehouden, heden dient
uitgevochten te worden en is daarom tegen de motie-Donders.
Werd deze motie aangenomen, dan zou de zaak van voren
af aan beginnen. Men zou weer beschouwingen moeten houden
over het kleinere plan-Blaauw en het daarover gegeven
advies en later ook over het uitgebreidere plan-Blaauw.
Het kan niet in het belang der gemeente zijn, nog eenige
dagen aan deze kwestie te wijden.
De heer Bergers gaat met de motie-Donders mee, omdat
hij dit eerlijk vindt. In eerste instantie heeft spreker zich
om principieele redenen tegen het voorstel van het College