550 WOENSDAG 20 DECEMBER 1933. Raadhuisbouw. (Wilmer e.a.) Hoe komt het verder, dat het College nog zelfs de onder handelingen niet geopend heeft met de verschillende eigenaren van panden aan de Vischmarkt? De Voorzitter zegt, dat dat niet aan de orde is. De heer Wilmer zegt, dat dat in het voorstel van het College staat. Hij leest daar, dat nog geen onderhandelingen daarover zijn gevoerd en naar aanleiding daarvan vraagt spreker het woord. De Voorzitter zegt, dat dat op een geheel andere zaak slaat. De heer Wilmer zegt, dat nn toch de geheele qnaestie van het Raadhuis aan de orde is. De Voorzitter zegt, dat de heer Wilmer dat er bij sleept. De heer Wilmer zegt, dat het er dan in het voorstel ook bij gesleept isdaarin staat, dat het College met de eigenaren van de perceelen aan de Vischmarkt nog niet tot overeen stemming is gekomen. Spreker vraagt alleen, hoe het komt en of Burgemeester en Wethouders zich niet verplicht achten, gelet op de ge rechtvaardigde belangen van de eigenaren der perceelen aan de Vischmarkt, zoo spoedig mogelijk de onderhandelingen met de eigenaren te openen, hetgeen bij wijze van spreken morgen aan den dag kan geschieden, en den eigenaren zoo spoedig mogelijk een bod voor de panden te doen. De heer Donders kon tot zijn spijt slechts een gedeelte van de middagzitting bijwonen en was daardoor niet aanwezig, toen Wethouder Splinter het betoog bestreed, dat spreker in eerste instantie had gehouden. De gedachtenwisseling is daardoor niet eenvoudiger geworden, zooals b.v. blijken kan uit het min of meer onvruchtbare debat tusschen de heeren Tepe en Goslinga over een passage van de redevoering van den heer Tepe, bij het uitspreken waarvan de heer Goslinga niet aanwezig was geweest. Spreker heeft zich door verschillende leden van den Raad, onder wie enkele van zijn fractie, omtrent het betoog van den heer Splinter laten inlichten en volgens deze inlichtingen zou de Wethouder o.a. hebben gezegd, dat spreker gepoogd heeft door middel van een juridisch betoog het plan-Blaauw op zijde te schuiven. De heer Splinter heeft dit niet gezegd, doch alleen de dooi den heer Donders aangevoerde juridische bezwaren weerlegd. De heer Donders zegt. dat indien de indruk mocht gewekt zijn, zooal niet bij den Wethouder dan toch bij andere leden van den Raad, dat spreker gepoogd zou hebben, het plan- Blaauw op zijde te schuiven, die indruk onjuist is. Spreker heeft zijn betoog in eerste instantie niet gericht tegen het plan-Blaauw, maar tegen het prae-advies van Burgemeester en Wethouders en betoogd, dat het voorstel van Burge meester en Wethouders, zooals het thans den Raad is voor gelegd, niet behoorde te worden aangenomen. In dat voorstel staat toch o.a. dat de perceelen Vischmarkt 7 en 8 bij het terrein van liet stadhuis zullen worden getrokken en dat alleen het plan-Blaauw, inclusief de genoemde perceelen, zal worden uitgewerkt. Daartegen heeft spreker gemeend zich te moeten verzetten en dat is iets anders dan zich verzetten tegen het plan-Blaauw. Spreker heeft zich tegen het door het College gedane voor stel verzet op juridische gronden. Spreker wil daar niet in terugtreden, omdat ten slotte op het oogenblik een Raadhuis- debat gevoerd wordt en geen debat over een of andere epineuze juridische kwestie, maar hij wil, bij hetgeen hij thans gaat zeggen, zich volkomen plaatsen op het standpunt van de Raadhuis-Advies-Commissie en wel op grond van tweeërlei motieven. In de eerste plaats omdat de heer Schüller heeft beweerd, dat spreker in 1929 heeft gezegd: men moet zich aan een advies houden, terwijl spreker thans zou handelen in strijd met die opvatting. In de tweede plaats omdat spreker de heeren Vos, Bosman en van Eecke, die zich onvoorwaardelijk stellen op het standpunt van de Raadhuis-Advies-Commissie, wil pogen tot een ander inzicht te brengen. Spreker meent reeds in eerste instantie het advies van de Raadhuis-Advies-Commissie niet te hebben afgevallen, in tegendeel, het allen lof te hebben toegezwaaid, die daaraan toe te zwaaien was. In tweede instantie wenscht spreker zich nog nadrukkelijker Raadhuisbouw. (Donders e.a.) op het standpunt van de Raadhuis-Advies-Commissie te stellen. Nu zegt de Raadhuis-Advies-Commissie vooreerst duidelijk, wat spreker in eerste instantie ook al betoogd heeft aan de hand van vaststaande feiten en gegevens, zooals het Raadsbesluit d.d. 11 Juli 1932 en het programma van eischen, dat de architect Blaauw zich niet aan de opdracht gehouden heeft. Het schijnt noodig dit hier nog eens uit drukkelijk te zeggen: immers niet alleen de heer Blaauw zelf heeft dit betwist in een uitvoerige nota, maar ook hier in den Raad heeft met name de heer Schüller betoogd, dat architect Blaauw in het geheel niet van het programma van eischen is afgeweken, maar geheel conform de hem verstrekte opdracht gehandeld heeft. De Raadhuis-Advies-Commissie zelf neemt echter een volkomen ander standpunt in en consta teert nadrukkelijk, dat de heer Blaauw zich niet aan de opdracht gehouden heeft. Ook is niet juist het standpunt van den heer Splinter, die zegt: bekreun je daar niet zoo erg om, want architect Kropholler heeft zich er ook niet aan gehouden. Al ware dit zoo, dan kan dit nooit de fout van Blaauw goedmaken. Bovendien betreft de door den Wethouder bedoelde af wijking van Kropholler slechts diens variant-plan, maar in de derde plaats is dit beweerde zondigen van Kropholler door de Raadhuis-Advies-Commissie niet ontdekt, want zij legt hem nergens ten laste, dat hij gehandeld heeft in strijd met het programma van eischenzij stelt alleen t.a.v. Blaauw vast, dat deze zich niet aan de hem opgelegde opdracht heeft gehouden. En wel heeft zij dit op 3 verschillende plaatsen te kennen gegeven. In de eerste plaats in de mondelinge verklaring, door den Voorzitter van die Commissie op 22 Mei 1933 afgelegd tegen over de verschillende architecten, waarin spreker leest: ,,Een Uwer heeft, in afwijking van het in dit opzicht duidelijke en strikte voorschrift van het programma van eischen, bij zijn plan zich afwijkingen veroorloofd ten op zichte van het beschikbare terrein. Hij heeft namelijk ook de oppervlakte van de beide perceelen Vischmarkt 7 en 8 en van het eene perceel Breestraat in zijn project opgenomen. Bovendien heeft hij gedeeltelijk de rooilijn aan de Visch- marktzijde een weinig overschreden." In de tweede plaats wederom in diezelfde verklaring, waarin wordt gezegd, dat een en ander zonder verlof is geschied en dat wanneer hij dit gevraagd had, deze afwijking hem ongetwijfeld zou zijn geweigerd, zooals aan Kropholler een veel kleinere door hem verzochte afwijking niet is toegestaan. Wanneer het dus geen overschrijding zou betreffen, zou hij een goedgunstig antwoord gekregen hebben. In de derde plaats in den brief van de Raadhuis-Advies-Commissie aan het College van Burgemeester en Wethouders van 14 Juni 1933, waarbij wordt overgelegd de nota van architect Blaauw en waarin de Raadhuis-Advies-Commissie het College te kennen geeft, dat zij die nota, waarin architect Blaauw zijn standpunt vergoelijkt en zegt, dat hij niet van het program van eischen is afgeweken, niet steekhoudend acht. Dus ook volgens de Raadhuis-Advies-Commissie heeft de heer Blaauw zich niet aan het program van eischen gehouden. Daardoor heeft hij zooals spreker in eerste instantie uitvoerig heeft betoogd, onrechtmatig gehandeld tegenover de gemeente en ook tegenover zijn collega's. Het standpunt van de Raadhuis- Advies-Commissie is wederom volkomen hetzelfde als het door spreker verdedigde; alleen drukt zij zich iets anders uit; spreker heeft in eersten termijn gesproken van wan prestatie, ten aanzien van de collega's-architecten van onrechtmatige daad, de Raadhuis-Advies-Commissie spreekt van onbillijkheid; zij is van oordeel, dat door architect Blaauw onbillijk is gehandeld en dat die onbillijkheid moet worden weggenomen. Dit blijkt in de eerste plaats weer uit de mondelinge verklaring van den Voorzitter van de Raadhuis- Advies-Commissie tegenover de architecten, van 22 Mei 1933, waarin hij zegt: het lijkt ons onbillijk U deze kans nl. de kans om ook plannen op het vergroote terrein, te maken niet te geven. In de tweede plaats in den brief van 9 Juni 1933 van de Raadhuis-Advies-Commissie aan de architecten, dat zij door haar voorstel aan het College om ook de andere vier plannen te laten maken op het terrein dat Blaauw heeft genomen, meent te handelen in het belang van de billijkheid. In de derde plaats in den brief van 14 Juni 1933 van de Raadhuis-Advies-Commissie aan het College, waarin zij zegt met- het oog op de billijkheid jegens de andere inzenders stellen wij U voor ook dezen in de gelegenheid te stellen gewijzigde ontwerpen in te dienen. In de vierde plaats in het definitieve rapport van de Raadhuis-Ad vies-Commissie, waarin de handeling van architect Blaauw „bepaaldelijk onjuist" wordt genoemd, doordat hij zijn „bevoegdheid heeft overschreden," en waarin de Commissie van oordeel is, dat hier een onbillijkheid is begaan. De door de Raadhuis-Advies-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 24