WOENSDAG 20 DECEMBER 1933. 549
Raadhuisbouvv.
(Huurman c.a.)
Indien de Raad dit advies zonder meer had op te volgen,
ware deze vergadering en deze discussie niet noodig geweest.
Spreker had gehoopt, dat door gezamenlijk overleg een
oplossing zou zijn gevonden, helaas is dit niet het geval,
dit is hem sterk tegengevallen. De verdediging van het
voorstel door het College en door verschillende leden heeft
hem niet kunnen overtuigen. In de vergadering van Maan
dag heeft spreker reeds gezegd, dat hij zich zijn stem wenschte
voor te behouden, hij zou niets liever willen dan vóór het
voorstel stemmen, omdat hij het bejammert, dat Leiden
al 5 jaar met een afgebrand stadhuis zit. Deze lijdensge
schiedenis en het lange getalm wekt den lachlust van velen,
niet in Leiden woonachtig, op. Spreker zou niets liever
willen ten einde tot een betere huisvesting te komen, zoo
spoedig mogelijk met bouwen aan te vangen, het geld is er
voor aanwezig. Bovendien zou deze daad dienen tot werk
verruiming, er zou practisch en nuttig werk worden verricht.
Spreker heeft echter bezwaar tegen den binnenhof van
het plan-Blaauwhet spijt hem, dat hij het niet eens kan
zijn met de Raadhuis-Ad vies-Commissie; het wordt z. i.
niet een behoorlijk utiliteitsgebouw. Spreker vreest, dat de toe
treding van licht in de lokalen aan het binnenplein gelegen
niet voldoende zal zijn.
In den winter zal z. i. veel van kunstlicht moeten worden
gebruik gemaakt. Ook heeft spreker bezwaar tegen de
bijtrekking van de panden Vischmarkt 7 en 8; dat acht
hij niet in den haak. Naar het hem voorkomt, heeft de heer
Blaauw zich te dien opzichte niet aan de voorschriften
en vormgeving gehouden. Voorts acht spreker het plein
aan de Vischmarkt absoluut overbodig en niet in het stads
beeld passend. De heer Tepe heeft het uitnemend gekarak
teriseerd met de opmerking, dat er een gat wordt geslagen
in de Vischmarkt; men krijgt daar een plein, dat absoluut
niet noodig is. Door enkele leden is opgemerkt, dat men
niet veel ruimte in de stad heeft en dat het dus aanbeveling
verdient daar een behoorlijk plein te hebben. Als er echter
één straat in Leiden is, die een behoorlijke breedte heeft,
dan is het toch zeker de Vischmarkt. Spreker heeft niet
gehoord waarom dit plein noodig is, alleen is de opmerking
gemaakt, dat het bij trouwen gelegenheid biedt, de rijtuigen
te parkeeren. Voor dit doel is de Vischmarkt toch groot
genoeg. Door het niet benutten van deze oppervlakte tot
bouwterrein, wordt het plan duurder en moeten 2 huizen
meer worden onteigend.
Dit bezwaar wordt naar sprekers meening niet voldoende
onder de oogen gezien. In beginsel gevoelt spreker wel wat
voor het amendement-Tepe om den heer Kropholler in de
gelegenheid te stellen zijn plan om te werken en de perceelen
Vischmarkt 7 en 8 er bij te trekken, anderzijds ziet spreker
weer tegen het tijdverlies, dat daarvan het gevolg zal zijn, op.
Spreker heeft in het kort zijn meening gezegd. Het blijft
voor hem zeer moeilijk zijn stem te bepalen. Gaf het niet
zooveel tijdverlies, dan zou hij gaarne een gewijzigd plan-
Kropholler zien, anderzijds zou hij gaarne zoo spoedig
mogelijk met den bouw willen beginnen.
Wordt het plan-Blaauw aangenomen, dan is daarop den
meesten kans.
De heer Wilmer kan zeer kort zijn, gezien de uitstekende
redevoeringen van verschillende Raadsleden, en in het bij
zonder van eenige fractiegenooten van spreker.
Speciaal echter over de opmerkingen rran den heer Vos
mag spreker niet zwijgen.
De heer Vos heeft getracht min of meer bespottelijk te
maken sprekers opmerking, dat men, wanneer men iemand
advies heeft gewaagd, niet verplicht is, zich aan dat advies
te houden, integendeel, dat men volkomen wij blijft en
alleen dan het advies mag en moet volgen, wanneer men
door zijn adviseur overtuigd is, dat in die richting moet
gehandeld worden.
Spreker begrijpt niet, dat de heer Vos dit standpunt zoo
onredelijk vindt en hij begrijpt nog minder, dat toen de heer
Vos zijn betoog hield, verschillende Raadsleden hun instem
ming er mede betuigden. Ook nu weer hoort spreker zeggen
het is zeer juist.
Men kan echter naar iemand toe gaan en tot hem zeggen
ik kan in deze zaak geen beslissing nemen, neemt gij voor
mij een beslissing, en in dat geval is het alleszins gerecht
vaardigd en is men moreel verplicht, zich aan de beslissing
te houden.
Wanneer men evenwel iemand advies vraagt, doet men het
om voorlichting te ontvangen in de hoop en de verwachting,
dat die voorlichting zoodanig zal zijn, dat men tot een be
paalde overtuiging komt. Men moet door persoonlijk inzicht
tot die overtuiging zijn gekomen, anders behoeft en in
sommige gevallen mag men zich niet aan het advies houden.
Raadhuisbouvv.
(Wilmer e.a.)
Spreker heeft reeds in eersten termijn gezegd, dat hij bij
zeer weinige van de leden, die aan het woord waren geweest,
ook maar iets er van had bemerkt, dat zij persoonlijk tot
een overtuiging zijn gekomen na kennisneming van het
advies.
Er wordt in den Raad zoo dikwijls advies gewaagd. Achten
de Raadsleden zich verplicht, zich aan dat advies te houden?
De Raad waagt zoo dikwijls advies aan het College van
Burgemeester en Wethouders, maar acht zich nooit verplicht
zich aan het advies te houden en houdt zich er alleen dan aan,
wanneer de leden tot de overtuiging zijn gebracht, dat zij
in de richting van het advies moeten handelen.
Doch, zelfs als men zich aan het advies van de Raadhuis-
Advies-Commissie zou willen houden, geeft dat advies geen
vasten leidraad. Het is zelf zeer wankelend en aarzelend.
De adviseurs hebben blijk gegeven, zelf niet te weten, hoe
zij moeten adviseeren in dit bepaalde geval. Spreker zal dit
heel duidelijk en naar zijn bescheiden meening onweerleg
baar aantoonen.
Nadat de adviseurs hebben gezegd, dat zij het plan-Blaauw
het mooiste vinden, zeggen zij
„Daartegenover staat, dat de ontwerper zich ten opzichte
van het terrein niet gehouden heeft aan het gestelde Pro
gramma. Waar onze Commissie zich wèl gebonden acht door
dit Programma, dat door Uw College in dezen vorm is vast
gesteld in overeenstemming met de besluiten van den Ge
meenteraad, mag onze Commissie, hoezeer het haar in dit
geval ook moge spijten, op dezen formeelen grond, evenmin
de uitvoering van dit ontwerp aanbevelen."
De Raadhuis-Advies-Commissie spreekt dus duidelijk uit,
dat zij op dezen formeelen grond het ontwerp Blaauw niet
mag aanbevelen.
De groote aarzeling komt tot uitdrukking in de volgende
alinea's.
De Voorzitter: Dan komt juist de overtuiging!
De heer Wilmer leest woordgetrouw:
„Zij meent derhalve dat, gegeven de uitstekende qualiteiten
van het plan, ontheffing dient te worden gewaagd van het
raadsbesluit, dat de drie perceelen aan de Vischmarkt en de
Breestraat buiten het bouwterrein houdt. Deze ontheffing-
verleend zijnde, kan naar hare meening den heer Blaauw
de opdracht tot verdere uitwerking van zijn plan worden
gegeven."
De Raadhuis-Advies-Oommissie zegt dus: het kan wel
gebeuren. Spreker leest verder:
„De Commissie blijft van oordeel, dat daarin een onbillijk
heid ligt tegenover de andere uitgenoodigde architecten, die
zich angstvallig hebben onthouden van vrijheden, welke de
heer Blaauw zich heeft veroorloofd."
en:
„Ten slotte moet men toch ook dit in het oog houden,
dat het groote belang voor Leiden, dat het weder de be
schikking krijgt over een monumentaal en practisch Raadhuis,
zwaarder moet wegen dan persoonlijke belangen. En de
Commissie is eenstemmig overtuigd, dat het ontwerp Blaauw
aan dezen voor Leiden te stellen eisch voortreffelijk be
antwoordt."
Aan dien eisch zou ir. Blaauw hebben voldaan, maar te
voren lieeft de Raadhuis-Advies-Commissie gezegd van oor
deel te blijven, dat hij een onbillijkheid heeft begaan tegenover
de andere architecten.
De Voorzitter: Dus niettegenstaande de onbillijkheid en
het formeele bezwaar is de Raadhuis-Advies-Commissie er
zoo van overtuigd, dat het plan-Blaauw beter is, dat zij zegt
„stap over die onbillijkheid en dat formeele bezwaar heen
en neem het noodige besluit."
De heer Wilmer: Eenstemmig, maar zij heeft tenslotte zeer
duidelijk gezegd, dat zij van oordeel blijft, dat daarin een
onbillijkheid ligt tegenover de andere architecten; niet
tegenstaande die onbillijkheid adviseert zij toch het aan
Blaauw te geven, omdat het belang van de gemeente bij
een goed Raadhuis zwaarder moet wegen dan persoonlijke
belangen. Hier mag echter niet gesproken worden van
persoonlijke belangen, maar moet gesproken worden van
rechtvaardigheid, en die is bij de oplossing van de Raadhuis-
quaestie alleen te handhaven en blijft alleen dan in het oog-
gehouden, wanneer men plannen voor zich heeft, waarbij
de architecten gelegenheid hebben gehad die uit te werken
onder dezelfde voorwaarden, speciaal op een even groot
terrein. Daarom zal sprekers geheele fractie haar stem geven
aan een voorstel in die richting; dan alleen is de rechtvaardig
heid in deze quaestie betracht.