546
WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Tepe.)
anderen kijk op de zaak gekregen hebben. De heer Goslinga
trachtte aan te toonen, dat het in het geheel niet verwonderlijk
zou zijn, integendeel zelfs noodzakelijk, dat spreker als
katholiek zich aangetrokken gevoelt als het ware door de
kunst van Kropholler, omdat deze katholiek is. Wat heeft
de heer Goslinga daarmee willen betoogen? Inderdaad alleen
dat spreker als katholiek zich moet aangetrokken gevoelen
door de kunst van Kropholler, omdat deze katholiek is? Of ook
en spreker is geneigd dat aan te nemen dat de heer
Goslinga als niet-katholiek zich niet moet aangetrokken
gevoelen door de kunst van Kropholler en daartegenover
vijandig moet staan? Dat doet hier niets terzake; spreker
heeft dat niet willen betoogen; hij heeft integendeel uit
drukkelijk in zijn rede doen uitkomen, dat een zeker subjec
tivisme, nl. het aangetrokken worden door de levens
opvattingen, in een bepaald bouwwerk tot uiting komend,
niet te vermijden is, en dat het ook niemand is kwalijk te
nemen, maar daarnaast heeft spreker betoogd, dat die speci
fieke levensopvatting niet tot uiting komt in de werken van
Kropholler in het algemeen, d. w. z. waar hij profane bouw
werken sticht, en speciaal niet in dit werk. Spreker heeft
dit om twee redenen willen betoogen.
In de eerste plaats omdat de r.k. fractie van verschillende
zijden was ter oore gekomen, dat men haar er van verdacht,
dat zij haar houding uitsluitend liet bepalen door het feit,
dat Kropholler katholiek is, althans dat in zijn bouwwerk
de katholieke mentaliteit tot uitdrukking zou komen. In
de tweede plaats, omdat spreker zich er zeer wel van bewust
is, dat het geen aanbeveling zou verdienen een bouwwerk,
waarin inderdaad een specifieke levensopvatting, in casu de
katholieke, tot uitdrukking komt, als het bij voorkeur voor
de gemeente geschikte bouwwerk aan te bevelen.
Juist omdat spreker zeer goed besefte, dat een bouwwerk,
dat een specifiek katholiek karakter zou dragen, niet op
zijn plaats zou zijn en niet veel kans zou hebben in de ge
meente Leiden, heeft spreker getracht aan te toonen met
behulp van getuigenissen zoowel van katholieken als van
niet-katholieken, dat de stijl van Krophollers profane bouw
werken niet een katholiek karakter draagt en heeft hij mee
gedeeld, dat volgens zijn eigen overtuiging ook het plan-
Kropholler niet dat specifieke karakter bezit.
Daarmede is komen vast te staan, dat de bewering van
den heer Goslinga misschien heeft deze het niet zoo sterk
en rigoureus bedoeld als hij het gezegd heeft „dat het
veel beter was geweest, er rondweg voor uit te komen",
ongegrond was.
Spreker had nergens rondweg voor uit te komen. Als
inderdaad volgens zijn en anderer opvatting in het plan-
Kropholler een specifiek karakter tot uiting kwam, zou spreker
er rondweg voor uitgekomen zijn. Als spreker te laf was
geweest om er voor uit te komen, had hij zich tegen het
plan-Kropholler moeten verklaren, maar omdat spreker voor
zijn overtuiging wil uitkomen, heeft hij niet geaarzeld zijn
aesthetische overtuiging ten volle te verdedigen, ondanks
het feit, dat Kropholler katholiek is. Of zou men van de
katholieken verwachten, dat zij zich verklaren tegen een
katholieken bouwmeester, omdat hij katholiek is? Zoo niet,
dan heeft spreker zeker het recht de stelling te verdedigen,
dat hij den architect Kropholler in dit geval uitsluitend
apprecieert om diens werk en niet om diens levensinzichten.
Spreker heeft in het College gezegd, dat het hem speet
voor de zuivere oplossing van de kwestie op dit oogenblik,
dat Kropholler katholiek is. Daarmede heeft hij niet beweerd,
dat het hem op zichzelf speet, dat Kropholler dit is, want
liever gunt spreker den man, dat hij nooit meer een bouwwerk
maakt dan dat hij zijn katholicisme verliest.
Yoor een juiste oplossing van het vraagstuk heeft spreker
betreurd, dat Kropholler katholiek is, omdat men deze
kwestie in het geding gebracht heeft. Anderen hebben dit
gedaan. Spreker herinnert aan hetgeen indertijd daarover
aan het adres van den heer Wilmer en anderen geschreven is.
Spreker wenscht thans eenige zakelijke opmerkingen te
maken naar aanleiding van de rede Van den heer Splinter,
wien spreker overigens met warmte en erkentelijkheid zijn
waardeering betuigt voor de wijze, waarop hij het standpunt
van de meerderheid van het College heeft verdedigd.
Dat de heer Splinter sprekers zienswijze omtrent het plan-
Kropholler en het plan-Blaauw bestreden heeft, is diens
goed recht. De heer Splinter heeft het op een zeer acceptabele
en zeer nobele manier gedaan. Dit neemt echter niet weg, dat
hij spreker in menig opzicht niet overtuigd heeft.
Spreker wil niet zeggen, dat er in de rede van den heer
Splinter geen punten zijn, die hem aanleiding hebben gegeven,
over sommige onderdeelen anders te denken dan voorheen,
speciaal wat de inrichting betreft. Spreker heeft zich echter
zooveel mogelijk onthouden van een bespreking van het
Raadhuisbouw.
(Tepe e.a.)
inwendige gedeelte van het gebouw. Hij heeft zich op het
standpunt gesteld, dat voor hem uit aesthetische over
wegingen het plan-Blaauw niet te accepteeren is. Thans nog
twee punten, die voor spreker het hoofdbezwaar vormen
tegen het plan-Blaauw, in de eerste plaats dat hij uit stede
bouwkundig oogpunt niet gedaan heeft een gelukkige greep,
maar een misgreep en verder, dat hij het zwaartepunt verlegd
heeft van de Breestraat naar de Yischmarkt en daardoor
gezondigd heeft tegen den cardinalen eisch van het programma
van eischen.
Volgens den heer Splinter moet de waarde van het stads
beeld gezocht worden in het watervlak, de wallen en de
boomen. Daarbij vergeet hij het allerbelangrijkste element;
wat hij hier geeft als de karakteristiek van het Hollandsche
stadsbeeld is veeleer die van een kanaal ergens in den polder;
aan die karakteristiek ontbreekt juistde huizen, de rooilijnen
waaraan die gelegen zijn, de beslotenheid aan deze 3 ele
menten, gevormd door de huizen, of die mooi zijn of leelijk.
Het Hollandsche stadsbeeld wordt gevormd door de huizen,
doordat er niet op willekeurige wijze inbreuk wordt gemaakt
op de huizen, die naast de boomen en het watervlak geprojec
teerd zijn. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat hier een groot
gat geslagen wordt in die huizenrij, dat daardoor de bekoorlijk
heid van de rooilijnen verbroken wordt. Dit bezwaar van
spreker is geenszins opgeheven door de argumentatie van
den lieer Splinter, hoe knap die overigens ook geweest moge
zijn.
De heer (le Reede vraagt of de heer Tepe wel eens een
kale Amsterdamsclie gracht heeft gezien. Heeft de heer Tepe
niet de bocht van de Heerengracht gekend toen daar alle
boomen gerooid waren? Toen was al het stadsschoon weg.
De huizen alleen doen het niet.
De heer Tepe heeft toch niet betoogd, dat de boomen
moesten verdwijnen, maar alleen, dat de huizen moesten
blijven. Men heeft het geheel noodig. Bovendien maakt deze
z.g. geniale greep het plan onnoodig duur; bij spreker is de
vergelijking opgekomen van de Gruyèrekaas, die juist door
het gat zoo duur wordt.
Ook is spreker geenszins overtuigd door de argumentatie
van den heer Splinter ten aanzien van de verplaatsing van
het zwaartepunt van de Breestraat naar de Vischmarkt;
de lieer Splinter betwist dat; spreker begrijpt niet hoe men
dat betwisten kan.
De heer Beekenkamp heeft, ter verkrijging van juiste
gegevens in deze zaak, eenige bouwwerken in Amsterdam
bestudeerdde heer Splinter was nog verder van huis gegaan
en heeft in Arnhem zijn licht opgestoken. Maar dat beteekent
allemaal nog niets. Spreker heeft in Lugano, waar hij toevallig
was, 8 dagen naar het stadhuis loopen zoeken, niet omdat
het zoo weggestopt was; het ligt aan den grooten boulevard
langs het meer, waar men dus dagelijks flaneert; spreker is
er ontelbare keeren langs geloopen, maar heeft het niet gezien,
totdat spreker bij een Abstecher in de plaats zelf opeens voor
het Stadhuis, het Municipio, stonder lag een groot plein
voor, maar de achterkant lag aan den boulevard, waar men
logischerwijze het hoofdfront zou verwacht hebben.
Ieder denkt, dat de hoofdingang daar is, waar het plein
zich bevindt. Het plein is de groote plaats, die opzettelijk
vóór een stadhuis is geprojecteerd om daarop de aandacht
te vestigen en den grooten, monumentalen ingang te accen-
tueeren.
In het plan-Blaauw is aan de achterzijde van het stadhuis
een groot plein alsmede een geweldige deur geprojecteerd.
Het geheele aspect van de achterzijde eischt daardoor zoozeer
de aandacht op, dat men voor den voorkant aan de Breestraat
geen aandacht meer over heeft.
Indien dan ook de Raad zou besluiten, het plan-Blaauw
te laten uitvoeren, zoo spreker geneigd zijn voor te stellen,
terug te komen op het besluit, dat de oude gevel gehandhaafd
moet worden.
De oude gevel heeft in het plan-Blaauw geen zin meer en
dient daaruit te verdwijnen.
Spreker zal verder niet op bijzonderheden ingaan, maar
wil trachten nog zaken te doen, waarom hij een voorstel
zal indienen, dat de heer Schüller blijkbaar eerder van hem
had verwacht.
Spreker heeft zich in eerste instantie bepaald tot een
zakelijke bespreking van de kwestie en geen voorstellen
gedaan. Het was trouwens den Raad bekend, dat spreker
het standpunt innam, dat hoezeer hij ook van meening is,
dat strikt genomen volgens de billijkheid het plan-Blaauw
niet in beoordeeling had behooren te komen, men toch in
de gegeven omstandigheden moest heen stappen over de
bezwaren. Waarom? Toen deze moeilijkheid door de Raadhuis-