WOENSDAG 20 DECEMBER 1933. 527 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 11} December 1933, op Woensdag 20 December 1933, des namiddags te 2 uur. Afwezig zijn thans de heeren van Es en Simonis. Voortgezet wordt de behandeling van punt 25 der agenda. De heer Splinter zegt, dat wanneer hij hier voor den zesden keer een voorstel inzake het Raadhuisvraagstuk moet ver dedigen, dit hem weer moeilijk valt. Spreker sluit zich aan bij den heer Beekenkamp, die zijn betoog begon met te zeggen, dat men moet hebben het beste stadhuis voor Leiden en dat wel zonder eenige politieke speculatie; getrouw aan die woorden hoopt spreker zijn betoog te houden los van eenige politieke speculatie. Volgens den heer Beekenkamp heeft het College dit vraag stuk behandeld met een slakkenganghij wilde niet nakaarten, maar hij achtte het toch op zijn plaats het College er nog even aan te herinneren, dat het de schuld van het College was, dat dit vraagstuk in zoo langzaam tempo is voortgegaan. Spreker wil ook niet nakaarten, maar meent toch, dat niet Burgemeester en Wethouders hiervan de schuld dragen, maar voor een zeer groot deel de Raad. De heer Beekenkamp begreep niet, dat het College met een dergelijk voorstel heeft durven aankomen; hij noemde het zelfs een wanhoopsdaad van het College en volgens hem miste de verdediging van het plan-Blaauw elke motiveering. Spreker heeft echter in het betoog van den heer Beekenkamp elke motiveering gemist, waarom het voorstel van Burge meester en Wethouders niet goed zou zijn. In December 1929 is voor den eersten keer dit belangrijke vraagstuk in den Raad behandeld, nadat op 18 November 1929 een voorstel aan den Raad was gedaan, strekkende tot een enkelvoudige opdracht. Ook destijds heeft een felle bestrijding van het voorstel van Burgemeester en Wethouders plaats gehad. Meer en meer heeft zich bij spreker de overtuiging gevestigd, dat een enkelvoudige opdracht het beste zou zijn geweest. Daarmede is het destijds verkeerd gegaan. Ook in die dagen waren de rechtsche partijen, hoofdzakelijk de anti-revolutionnaire en de roomsch-katholieke, tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om den heer Dudok de enkelvoudige opdracht te verleenen. Dit voorstel is toen wel aangenomen, maar het plan, dat de heer Dudok daarop heeft ingediend, is door de bezwaren, welke men in den Raad daartegen gevoelde, nooit in behandeling gekomen. Integendeel heeft de Raad na langdurige discussies en ver schillende vergaderingen in zijn zitting van 11 Juli 1932 tot een meervoudige opdracht besloten. Door het College waren daarvoor voorgesteld de architecten Blaauw, Mertens en Kropholler. De Raad heeft er bij gekozen de architecten Buurman en van der Laan. In diezelfde zitting is benoemd de Commissie van Advies, bestaande uit de heeren Dr. van Gelder, Ir. Bremer, van der Kloot Meyburg, Ir. Driessen en den Directeur van Gemeentewerken, terwijl tijdens de vergadering van den Raad Dr. Plantenga er aan toegevoegd is. Men zou nu kunnen zeggen: hoezee, wij zijn er: de Raad is tevreden, de architecten zijn gekozen, de vertrouwens commissie, die advies zal geven, is ook gekozen, er zal een meervoudige opdracht worden gegeven, alles wat men wenscht is er. Het blijkt echter, dat het bij een meervoudige opdracht niet zoo gaat als het behoorde te gaan. Want wat is het resultaat? Op welke gronden staat de Raad nu afwijzend tegenover het voorstel van Burgemeester en Wethouders, terwijl hij een architect kan krijgen, die door de Raadhuis-Advies- Commissie warm is aanbevolen, evenals door de meerderheid van het College? Die gronden zijn van verschillenden aard. In de eerste plaats zegt men, dat de Raadhuis-Advies- Commissie niet objectief is geweest. Spreker zal niet ingaan op de stukken, die buiten den Raad zijn verschenen en waarin hetzelfde is betoogd, maar het is zijn plicht met kracht te protesteeren tegen de bewering, dat de Raadhuis-Advies- Commissie geen objectief rapport heeft uitgebracht. Het is een hoogstaande commissie en ieder, die dit wil betwisten, geeft zich zelf een klap in het gezicht. In de vergadering van de Commissie van Fabricage op Woensdag 11 October 1933 heeft de Raadhuis-Advies- Oommissie haar rapport nader toegelicht. In de notulen staat: „De heer van Gelder dankt de Commissie voor de gelegen heid, welke de Raadhuis-Advies-Commissie wordt geboden, haar advies nader toe te lichten. Spreker verklaart vervolgens namens de Raadhuis-Advies-Commissie zulks naar aan leiding van verschillende beschouwingen in de pers, waarin de onpartijdigheid der Commissie in twijfel is getrokken dat de Raadhuis-Advies-Commissie bij haar beoordeeling van Raadhuisbouu. (Splinter e a.) de plannen de grootst mogelijke objectiviteit heeft betracht en deze uitsluitend zakelijk heeft getoetst. Van eenige voor ingenomenheid ten gunste van het plan-Blaauw is geen sprake geweest." Verder heeft Dr. van Gelder er in de Commissie van Fabricage in dit verband nog op gewezen, dat hij zelf bijv. als commissaris van een bank den heer Kropholler heeft aanbevolen Aroor den bouw van een bankgebouw in Alkmaar, omdat hij hem een zoodanig architect achtte, dat hij daar voor in aanmerking kwam; bovendien had hij hem aan bevolen voor het Raadhuis te Waalwijk, dat ook door Krop holler is gebouwd. De heer van Gelder deelde verder nog mede, dat Ir. Bremer een vriend was van architect Mertens en dat Dr. Plantenga een studievriend was van Ir. van der Laan. Daarmede wilde hij aantoonen, dat de Raadhuis- Advies-Commissie objectief was, want anders zou toch ieder lid getracht hebben om den architect, waarvoor hij zich het meest interesseert, naar voren te brengen. Dit nu is niet gebeurd. Daardoor is duidelijk aan het licht gekomen, dat de Raadhuis-Advies-Commissie de zaak objectief en juist heeft gezien. Nu zegt de heer Beekenkamp o.a,de fouten in het plan- Blaauw worden verdoezeld, die van het plan-Kropholler aangedikt. Men deed beter dit niet aan gebrek aan objec tiviteit te wijten; het is lner verschil van inzicht. Of zou niet hetzelfde verwijt den voorstanders van het plan-Krop holler gemaakt kunnen worden, die zeer eenzijdig het plan- Blaauw afbreken, van kleine dingen, als de ligging van de kamer van den chef der afdeeling Financiën, groote bezwaren maken, maar bij het plan-Kropholler over de bezwaren van de indeeling, die de Raadhuis-Advies-Commissie van prin- cipieelen aard acht, heenloopen? Eigenlijk moest het over bodig zijn dit hier te zeggen, maar waar de Raadhuis-Advies- Commissie zelf zich niet tegen de aanvallen kan verdedigen, is het toch sprekers plicht dit hier te doen, omdat de Raadhuis- Advies-Commissie toch het volste vertrouwen moest hebben van den Raad. De Raad heeft zelf de Raadhuis-Advies-Com- missie benoemd om voorgelicht te worden en daarom had hij in die Commissie ook het volste vertrouwen moeten stellen. De heer Wilmer kon niet begrijpen, dat de heeren Bosman, van Eecke, Vos en van Weizen zich vastgeklampt hebben aan het advies van de Raadhuis-Advies-Commissie, maar indien de heer Wilmer met een zeer belangrijke zaak naar een jurist gaat om advies, volgt hij dat dan op of niet? De heer Wilmer Als hij mij overtuigt! De heer Splinter noemt dan een ander geval, b.v. van een ziekte; dan gaat de heer Wilmer naar een dokter! Wordt diens advies dan niet opgevolgd? Dan kan men toch niet zeggen: als die dokter mij overtuigen kan; dan moet men zich toch overgeven aan den man, die advies geeft. Thans de vraag, of wel voldoende de billijkheid in acht genomen is ten aanzien van de afwijking, die architect Blaauw zich veroorloofd heeft. Welke is de positie van de gemeente tegenover de 5 archi tecten? Van den aanvang af is door liet gemeentebestuur tegenover de architecten verklaard, dat de plannen door de gemeente zouden worden gekocht, dat deze geheel vrij zou zijn in haar beslissing, wat met de plannen zou moeten gebeuren, dat er geen sprake van een prijsvraag of wedstrijd was, waarbij uiteraard scherp op naleving van het programma van eischen zou moeten worden gelet. De bedoeling van dezen opzet was uitsluitend de Gemeente in staat te stellen het plan te kiezen, dat den besten waarborg zou bieden voor de totstandkoming van een goed stadhuis. Daar gaat het hier om. De belangen van de architecten komen in de tweede plaats en zijn aan het belang der ge meente Leiden geheel ondergeschikt. De architecten hebben er geenerlei recht op, dat één van hen wordt uitgekozen. Natuurlijk is het een teleurstelling voor hen. wanneer hun plan wordt ter zijde gelegd, maar dat zal in het onderhavige geval onvermijdelijk zijn met betrekking tot ten minste vier architecten. Indien haar dit ter bereiking van het hiervoren aangegeven doel dienstig voorkomt, kan de gemeente desnoods alle plannen ter zijde leggen en de opdracht aan een zesden architect verstrekken. Denkbaar is ook, dat men zou terug- keeren tot het plan-Dudok. Uit het voorgaande volgt, dat de omstandigheid, dat architect Blaauw zich niet geheel aan het programma van eischen heeft gehouden, geen reden mag zijn, zijn plan zonder meer ter zijde te leggen. Trouwens: de heer Blaauw betoogt zelf, dat hij wel binnen de grenzen van het programma, zooals dit door de beantwoording van de door de architecten gestelde vragen nader is aangevuld, is gebleven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 1