540
WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Beekenkamp e.a.)
spreker eenmaal onder alle omstandigheden, tenzij hij over
tuigd wordt, dat het voor geen enkelen bouwmeester mogelijk
is op dit beperkte terrein te bouwen, dat waar 5 bouwmeesters
wel bewezen hebben daar te kunnen bouwen, het niet aangaat
om iemand uit te kiezen, die daarvan afgeweken is en voor
de uitwerking van zijn plan, van zijn assenstelsel en zijn
buitenplein dit noodig heeft.
De heer Goslinga merkt op, dat de heer Beekenkamp eerst
heeft gezegd, dat het te doen was om het beste plan voor
Leiden. Als dat nu eens samengaat met de bijtrekking van
de perceelen Yischmarkt 7 en 8, wat dan?
De heer Beekenkamp zegt, dat nog niet bewezen is, dat
het plan-Blaauw het beste is. De heer Blaauw had deze
perceelen alleen in zijn conceptie noodig voor zijn buitenplein
en zijn assenstelsel, waaraan hij zijn geheele plan onder
geschikt heeft gemaakt. Wanneer hij niet op de idee van het
buitenplein was gekomen of het geniale assenstelsel on
middellijk had losgelaten, omdat hij inzag, dat hij daarmede
moest vastloopen, was de constellatie geheel anders geweest.
Eindelijk moet spreker zijn groote verbazing uiten over
hetgeen de heer Goslinga heeft gezegd omtrent het
katholicisme en het protestantisme en over diens opmerking,
dat hij niet begreep, hoe de heer Tepe zich er voor kon schamen
er van beticht te worden, den heer Kropholler te hebben
geprotegeerd, omdat deze katholiek is.
Spreker vindt het volkomen begrijpelijk, dat de heer Tepe,
en met hem de geheele katholieke fractie, elke blaam van
partijdigheid van zich wil afwerpen en dat men zegt: ,,Ik
wilde liever, dat architect Kropholler niet katholiek was,
dan gingen wij op dat punt vrijuit."
De heer Tepe heeft niet bedoeld te zeggen, dat hij zich
schaamde voor zijn katholicisme. Ook heeft hij het niet
willen excuseeren, dat de heer Kropholler toevallig behoort
tot de leden der katholieke kerk.
De heer Huurman begrijpt niet, wat dit met liet Stadhuis
vraagstuk te maken heeft.
De heer Beekenkamp begrijpt dat in de eerste plaats niet,
maar begrijpt in de tweede plaats niet, dat de heer Goslinga
zonder meer zijn calvinistische ziel Anklang laat vinden bij
het plan-Blaauw, dat beslist a-religieus, a-godsdienstig is,
waarin geen dieper levensbeginsel werkt dan van efficiency
en moderne zakelijkheid en hij dat bouwwerk verkiest boven
een bouwwerk, waarin men. zij het met eenige moeite, eenige
religieuze tendenzen kan vinden, alsmede een zekere over
tuiging.
Spreker besluit met den vurigen wensch, dat de debatten
in tweede instantie eenige verheldering in de denkbeelden
zullen brengen en dat men eindelijk zal krijgen, zonder
politieke bijbedoelingen, zonder eenige kerkelijke bedoeling,
zonder eenige nevenbedoeling van welken aard ook, de beste
oplossing van het Leidsche Stadhuisvraagstuk.
De Voorzitter doet een beroep op de leden, om vooral
kort te zijn.
De heer Manders kan na hetgeen de heer Beekenkamp op
meesterlijke wijze in het midden heeft gebracht zeer kort zijn.
Hoezeer spreker ook waardeert datgene, wat de Wethouder
heeft verricht om het voorstel van Burgemeester en "Wet
houders namens de meerderheid van het College te verdedigen,
kan hij voor den inhoud van de rede van den Wethouder
geen groote bewondering hebben. Vele dingen daaruit kwamen
met elkaar in tegenspraak. De heer Splinter heeft daarbij
nog voorstanders van het plan-Blaauw geciteerd, die eveneens
met elkaar in tegenspraak waren. Alles bij elkaar genomen,
hoe mooi het betoog van den Wethouder ook was en hoeveel
moeite hij zich ook gegeven heeft voor deze zaak, het hing
tenslotte als los zand aan elkaar. Het plein van het plan-
Blaauw is geen nieuwigheid; het wordt wel een bijzonder
geniale greep genoemd, maar ook de heer Dudok had een
plein aan de Koornbrugsteeg geformeerd van 27 X 32 M.,
wat een zeer logische oplossing was, daar plein en Koornbrug
steeg een geheel vormden, terwijl de heer Blaauw een plein
heeft van 25 X 35, dus van ongeveer gelijke afmetingen,
hetgeen echter niet logisch is, omdat architect Blaauw zijn
plein afscheidt van de Koornbrugsteeg; hij maakt er een
verdieping, een soort berenkuil van, waarlangs men straks
over de balie kan gaan hangen. De heer Splinter noemt het
plan-van Nieukerken plagiaat van het plan-Dudok; met
evenveel, misschien nog met meer recht zou men die „geniale
greep" van den heer Blaauw plagiaat van Dudok kunnen
Raadhuisbouw.
(Manders.)
noemen. Nu zegt de heer Verweij, dat dit ook voor Kropholler
geldt, maar dan heeft de heer Verweij het heel slecht bekeken,
Kropholler heeft geen plein. Spreker wenscht dit echter geen
plagiaat te noemen. Was het maar geheel plagiaat geweest,
dan had de heer Blaauw daarvoor veel minder terrein be
hoeven op te offeren, omdat dan de Koornbrugsteeg daarbij
was gekomen en bovendien dat plein dan een bestemming-
zou hebben. Voor het verkeer zou het dan één geheel gevormd
hebben met de overige straatruimte, terwijl het nu een af
zonderlijk geheel vormt, dat tenslotte voor niets dienstbaar
is. Spreker geeft toe tegenover den heer Splinter, dat ook de
heer Kropholler van het programma van eischen is afgeweken,
maar dan toch nog slechts „in tweede instantie". Architect
Blaauw is ervan afgeweken en heeft gezegd: ik bemoei mij
met de anderen niet, dat moet maar gevonden worden, maar
de heer Kropholler heeft gevraagd of hij dat mocht doen;
daarop is hem geantwoord: neen, maar wilt U afwijken,
dan beteekent dit niets, dan kunt U het met schetsen ver
duidelijken en in Uw toelichting vermelden. Dat is dan ook
door den heer Kropholler gedaan; volgens spreker is dan
ook den heer Kropholler in deze niets te verwijten. Spreker
vindt het trouwens ook niet zoo heel erg, ook niet van den
heer Blaauw, dat deze tenslotte gemeend heeft iets anders
te moeten leveren, maar daartegenover moet men toch wel
rekening houden met de gestelde eischen; wanneer men dan
meent zijn eigen meening naar voren te moeten schuiven,
en met de opdracht geen rekening te moeten houden, dan
moet men ook de straf daarop gesteld voor zijn rekening
nemen. Spreker heeft hiermede in bouwkundige termen
de bezwaren aangegeven, die de heer Donders in juridische
termen heeft aangevoerd.
Het plan-Blaauw moest daarom eigenlijk buiten beoor
deeling blijven. Daarmede wil spreker niet te kennen geven,
dat de Raadhuis-Advies-Commissie er geen oordeel over had
moeten uitspreken. Zij had haar oordeel uit kunnen spreken,
maar had dan tevens moeten zeggen, wat er eigenlijk mee
gebeuren moest, doch daarover heeft de Raadhuis-Advies-
Commissie met geen woord gerept.
Het is dus aan Burgemeester en Wethouders en den Raad
daaruit de conclusies te trekken. Het is zeer jammer, dat
het College het niet heeft gedaan, nu de Raadhuis-Advies-
Commissie het ook heeft nagelaten. Het ligt thans op den
weg van den Raad, het alsnog te doen.
Volgens den Wethouder van Fabricage wordt door het
plan-Blaauw een gat in de Breestraat geslagen, doch dit
wordt door een logische ruimte-oplossing van het plein hoe
het precies gezegd is, herinnert spreker zich niet meer
gesaneerd.
Spreker heeft reeds gezegd, waarom z. i. de ruimte-op
lossing geheel en al verkeerd is en bij de uitvoering van het
plan een groote teleurstelling voor al de voorstanders van
het plan-Blaauw zal worden.
Evenals Ir. Sangster in „De Ingenieur" heeft spreker
betoogd, dat de toren met de trap en het bordes den overgang
van oud naar nieuw vormt in het plan-Blaauw, terwijl naar
de meening van de Raadhuis-Advies-Commissie die overgang-
wordt gevormd door den toren.
De Wethouder noemde als voorbeeld van een stadhuis
aan een plein het raadhuis van Gouda. Hij zal echter dadelijk
willen erkennen, dat men daar een geheel andere oplossing
heeft, doordat het stadhuis, geheel en al door een plein is
omgeven, of beter geheel wij, geheel op een plein staat.
Het verkeer op de Vischmarkt wordt door het plein volgens
het plan-Blaauw in het geheel niet gediend, maar zou wel
gediend worden door een plein als door den heer Dudok is
ontworpen. Het door architect Blaauw ontworpen plein kan
ten hoogste dienen als standplaats voor auto's, waaraan op
de Vischmarkt in het geheel geen behoefte bestaat.
In antwoord op een desbetreffende opmerking van spreker
heeft de Wethouder gezegd, dat de verdiepinghoogte in het
plan-Kropholler 3.20 M., 3.10 M. en nog minder is. Spreker
heeft echter niet beweerd, dat de verdiepinghoogte in het
plan-Kropholler voldoende zou zijn. Spreker heeft ook vroeger
al eens tegen den Wethouder gezegd, dat geen enkel van de
plannen hem eigenlijk volledig bevredigd had, maar hij
heeft dat alleen aangehaald als voorbeeld, dat de Raadhuis-
Advies-Commissie met twee maten meet; waar zij Kropholler
verwijt maar 3 M. hoog te bouwen, terwijl dit 3.10 M. is,
zegt zij er in het geheel niets van, dat Blaauw maar een nuttige
verdiepinghoogte heeft van 3.2Ó M. Dat achtte spreker niet
juist. Spreker kan nog verschillende dingen uit het rapport
van de Raadhuis-Advies-Commissie aanhalen, die niet zuiver
zijn; hij is het met den heer Beekenkamp eens, dat de na-
deelen van het plan-Kropholler door een vergrootglas bekeken
zijn. Dezelfde bezwaren worden meermalen herhaald:
„Ten opzichte van de ligging van enkele bureaux wordt