WOENSDAG 20 DECEMBER 1933. 539 Raadhuisbouw. (Beekenkamp e.a.) bevalling, waarvan men het resultaat niet weet, maar men zit hier met plannen, die ieder met open oog en met zijn gezond verstand moet behandelen; een houding van op-zien- komen-,spelen heeft hiermede niets te maken. Daarom acht spreker dat voorbeeld van den heer Splinter niet erg gelukkig. Volgens den heer Splinter had de heer Manders een ver diepinghoogte van 3.20 M. genoemd; spreker heeft dat cijfer nooit genoemd. Spreker heeft gezegd 3.40 M., omdat hij een vloerdikte van 0.20 M. wel voldoende acht, maar de heer Splinter is in gebreke gebleven aan te toonen, dat een verdiepinghoogte van 3.40 M., voldoende licht waarborgt bij 11 M. diepte. Bij het gebouw van de Ned. Handel Maat schappij is de verdiepinghoogte veel grooter. Voor een gewoon woonhuis en ook voor een schoollokaal zal 3.40 M. wel vol doende zijn, vooral de moderne scholen staan aan open ruimten en pleinen; bovendien wordt daar niet den geheelen dag gewerkt, doch slechts van 9 tot 16 uur. Hier heeft men even wel lokalen van 6 a 7 M. breed en 11 M. diep, terwijl school lokalen 5 M. zijn. De heer Splinter zegt, dat er slechts één dergelijk lokaal is en dat dat gewijzigd zal worden. De heer Beekenkamp zegt, dat de heer Splinter dien lichthof in alle toonaarden verdedigd heeft, hoewel spreker in de Commissie van Fabricage uit zijn mond heeft opgevangen, dat hij spreker toegaf, dat die veel te klein was, maar aan het eind liet hij even doorschemeren, dat zelfs een lichthof van 17 Xl5 M. niet erg groot is. Spreker weet wel, dat de invals hoek van het licht van 45° gewaarborgd is, maar dat is toch wel het minimum, dat noodig is. Hier een diepte van 5 a 7 M., waardoor ook nog een gang indirect verlicht moet worden; dat maakt een gedrukten indruk en bovendien zullen de gangen buitengewoon donker zijn. Spreker zal niet strijden over den lichtinval bij het gebouw van de Handel Maat schappij volgens den heer Splinter is daar maar één lichthof van 7 x 28 M., maar er zijn er 2 naast elkaar, die waarborgen geven voor een goeden lichtinval bij zoo hooge verdiepingen. Ook het ontworpen plein, in de andere plannen, ook in dat van de gebr. van Nieukerken, geeft een veel beteren waarborg voor een behoorlijke lichtverdeeling dan deze lucht koker of licht koker, ook bij Blaauws variant. Volgens den heer Splinter zou men in de stukken hebben kunnen lezen, dat het de bedoeling is, een variant in te dienen, waarin de lichthof door bijtrekking van het terrein van het kantoor van den Ontvanger 20 x 21 M. wordt en doorloopt tot de gang. Spreker heeft dit niet in de stukken kunnen vinden en kent de variant niet, maar weet wel, wat de Wethouder bedoelt. Dat is niet de gepubliceerde variant, maar een variant, waarvan de Wethouder spreker in een particulier gesprek iets verteld heeft. De Wethouder inter rumpeert nu, dat hij het ook in de Commissie van Fabricage uiteengezet heeft, maar dan is niet duidelijk geworden, welke variant bedoeld wordt. Waar moet het kantoor van den Ontvanger en waar zullen de andere vertrekken geprojecteerd worden? Het zijn geen lucifersdoosjes, die men gemakkelijk op een andere plaats kan zetten. Men moet er ruimte voor zoeken en ook zorgen, dat wanneer men den kubus van ver trekken er uit neemt en ergens anders projecteert, daar vol doende licht is. Uit de toelichting van den Wethouder is spreker niet gebleken, dat dit het geval zal zijn. Spreker vindt de speculatie, dat de moeilijkheden zullen worden opgelost door de vergrooting van den lichthof, geen voldoenden waar borg voor den Raad om op dit moment te kunnen zeggen: het plan-Blaauw is goed en wij kunnen het accepteeren. De heer Splinter heeft aan het einde van zijn betoog spreker fel bestreden, omdat deze den moed heeft gehad, de aandacht te vestigen op het plan-van Nieukerken, hetgeen spreker volgens den Wethouder veel eerder had moeten doen. Spreker heeft zooeven reeds meegedeeld, waarom hij het nu pas gedaan heeft en waarom het geen verrassing behoefde te zijn, dat hij er vandaag pas mee gekomen is. Spreker is alleen op het plan-van Nieukerken gekomen, omdat de Wethouder zeker niet kan zeggen, de overtuiging te hebben gekregen, dat men met deze betrekkelijk geringe meerderheid in <len Raad voldoenden waarborg heeft, dat men een behoorlijke en alleszins bevredigende oplossing van het stadhuisvraagstuk zal krijgen. Daarom heeft spreker getracht langs dezen weg uiting te geven aan zijn opvatting van de wijze, waarop het best de belangen van de burgerij kunnen worden gediend. Spreker kan het niet zonder meer laten passeeren, dat de Wethouder enkele dingen van gebr. van Nieukerken zegt, die niet juist zijn. Met een zinnetje uit den geleidebrief van het plan-van Nieukerken heeft de Wethouder getracht te bewijzen, dat de gebr. van Nieukerken, die geen bouwmeesters Raadhuisbouw. (Beekenkamp e.a.) zijn van den tweeden en derden rang, maar in Nederland een naam hebben op te houden, niet meer hebben gedaan, dan Dudok copieeren, n.l. door de gegevens van het plan-Dudok over te nemen. De gebr. van Nieukerken hadden, toen zij aan het werk gingen en hun plannen uitwerkten, niet de beschikking over het programma van eischen. Zij kenden niet de maten en het aantal vertrekken enz. Het plan-Dudok was gepubliceerd en daaruit hebben zij afgelezen, welke eischen eventueel aan de bouwmeesters zouden worden gesteld. Wanneer zij nu in hun plan een zelfde aantal vertrekken hebben en op som mige punten misschien dezelfde opeenvolging van vertrekken is te constateeren, mag men niet op dien grond beweren, dat zij eenvoudig hebben gecopieerd. Een kind kan begrijpen, dat een architect, die in Nederland een naam heeft te ver liezen, zich niet tot dergelijk plagiaat zal leenen. De Wet houder zal deze beschuldiging dan ook niet zonder meer kunnen volhouden. De indeeling van het representatieve gedeelte van het Stadhuis is in het plan- van Nieukerken trouwens geheel anders dan in het plan-Dudok. In antwoord op het betoog van den heer Goslinga heeft spreker te zeggen, dat hij met zijn voorstel beoogt de on billijkheid weg te nemen, die ontstaan is door de bijtrekking van de perceelen Vischmarkt 7 en 8 en de overschrijding van de rooilijn en dat spreker dus ook gebr. van Nieukerken wil binden aan het kleine terrein om daardoor een vergelijkend oordeel over de plannen te krijgen. Men mag zeggen, dat dit onbillijk en onjuist is en dat dit plan zonder meer niet beoordeeld kan worden, maar men mag toch niet tegen spreker uitspelen een plan, dat in het geheel niet voldoet aan hetgeen spreker in zijn voorstel beoogt, evenals de heer Splinter straks heeft getracht zich te ontworstelen aan sprekers klemmende vraag, door te zeggen: Kropholler heeft 3.40 M. verdiepinghoogte, Blaauw 3.20 en daarom is het goed. De heer Splinter maakte verder nog eenige opmerkingen over het fonteintje aan de Visch markt; spreker kan niet inzien, dat dat principieele fouten zijn van het plan van gebr. van Nieukerken; dat zijn zulke bijkomstigheden en futiliteiten. De lieer Splinter vraagt, of de heer Beekenkamp dat een bijkomstigheid noemt; daarop is het plan-Dudok voor een deel gevallen. De heer Beekenkamp dacht, dat het plan-Dudok gevallen was op zijn modernen gevel aan de achterzijde; misschien kwamen er nog andere factoren bij, maar in principe heeft het plan-Dudok geen weerklank gevonden om zijn gloed - modernen gevel, die absoluut niet in overeenstemming was met den ouden gevel. Als men zegt, dat gebr. van Nieukerken de Vischmarkt willen dempen, stelt men de zaak verkeerd; dat is een insinuatie van den heer Splinter om hier in het publiek gebr. van Nieukerken een hak te willen zetten. Eindelijk is ook het kostenargument ter sprake gekomen; in den loop van deze debatten heeft het geen rol gespeeld. Spreker heeft zich ook hierbij weer laten voorlichten door denzelfden deskundige, die hem voorgelicht heeft over het gebouw van de Handel Maatschappijdie had pas in Batavia een groot handelspaleis neergezet en had dus wel eenig verstand van de kosten. Hij zeide tot spreker: laat U niets wijsmaken; ik zou niet graag bijpassen wat het plan-Blaauw meer zal kosten dan IJ millioen; hoe is men in staat zijn kosten te berekenen op een schetsplan 1 op 200; welke kosten zijn verbonden aan verlichting, ventilatie, en aan de overige installaties (centrale verwarming enz.), betimmering; hoe is het in vredesnaam mogelijk dit tevoren op den cent na uit te rekenen en dan geloof ik, zoo zeide die mijnheer, dat de gebr. van Nieukerken eerlijker geweest zijn en, zich niet bindende aan die IJ millioen, een betere greep hebben gedaan dan die andere bouwmeesters; aan een dergelijke wijze van berekening van totalen inhoud gedeeld door een heidsprijs, zal iemand zeer moeilijk kunnen vasthouden; met het argument, dat dit verwerpelijk is, omdat het duurder is, is allerminst bewezen, dat de andere plannen ook niet duurder zouden zijn dan IJ millioen. Spreker kan niet op zich laten zitten, dat de heer Goslinga hem van onoprechtheid beschuldigt; spreker hoopt, dat hij nader zal inzien en tot de conclusie en tot de publieke er kenning zal komen, dat dit onjuist van hem gezien is. Spreker heeft gezegd, dat hij bij het plan-van Nieukerken niet bij getrokken wil zien de perceelen Vischmarkt 7 en 8 en Bree- straat 92, maar dat hij gebr. van Nieukerken op beperkter terrein wil laten bouwen. De heer Goslinga heeft zelf gezegd: dat kan alleen iemand doen, wanneer hij onder alle omstandig heden voor een beperkt plan is. Op dat standpunt staat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 13