WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Beekenkamp e.a.)
vertoonde een dergelijke geestesgesteldheid; hij zeide er geen
eigen meening over deze zaak op na te honden en te zullen
zeilen op het compas van de Raadhuis-Advies-Commissie.
Eigenlijk zou hij dus blanco moeten stemmen of, bij schrifte
lijke stemming, een scherf in de bus moeten doen met de
letters N. L. (non liquet), met andere woorden: ik weet niet
hoe ik stemmen moet.
Met die meerderheid wil het College de overwinning be
halen. Op zulk een onzekere en weinig overtuigende basis
moet Leiden zijn stadhuis bouwen. Yan deze twijfelachtigheid,
van dit gebrek aan overtuiging wordt de Leidsche burgerij
van deze, maar ook van de volgende generaties het slachtoffer.
Is dit een dappere, zelfbewuste, fiere houding, die men van
vroede vaderen mag verwachten? De meerderheid, die het
College behaalt bij aanneming van zijn voorstel, is niet een
zoodanige als toch werkelijk gewenscht is bij een zoo belang
rijke zaak, die niet incidenteel is. Wat moet de indruk naar
buiten zijn van een meerderheid van 18 tegen 17 stemmen,
d. w. z. van een halve stem, waarmede het College het stad
huisvraagstuk beslist krijgt? Dat is niet geoorloofd, dat moet
tot eiken prijs voorkomen worden. Aan zooiets mag men de
Sleutelstad toch niet opofferen en blootstellen. Het is sprekers
oprechte overtuiging, die hij gaarne zet tegenover de even
oprechte van den Wethouder, dat dit zou zijn een misdaad
jegens, spreker zegt, onze vaderstad, hetgeen in de oudheid
gelijkgesteld werd met landverraad en hoogverraad. Om
Leiden te behoeden voor een dergelijken afloop, heeft spreker
een eerlijke poging gedaan, al wordt dit dan ook van geachte
zijde tegengesproken, omdat spreker in zijn ziel overtuigd
is, dat aanneming van dit voorstel van het College een groote
en bittere desillusie zal worden, waardoor Leiden tot een
eventueel volgenden stadhuisbrand opgescheept zal zitten
met een product, dat volgens het oordeel van gezaghebbenden,
waaraan men waarde mag hechten, op vele punten een
wanproduct is en dat, in plaats van als een gelukkige greep,
door een hoogleeraar hier wordt gequalificeerd als een mis
greep van de ergste soort. Is dit verantwoord? Neen, driewerf
neen. Daarvoor den Raad te waarschuwen, bedoelde sprekers
voorstel.
In de Vooruit is sprekers voorstel een torpedo-voorstel
genoemd; als er iets te torpedeeren valt, is het zeker niet het
plan-Blaauw, noch den heer Blaauw zelf, maar alleen het
voorstel van het College.
Men heeft gezegd, dat spreker een moordaanslag heeft
gepleegd op den heer Blaauw. Zoo bloeddorstig is spreker
niet; hij wil hem niet den hals afsnijden; hij kent den heer
Blaauw niet eens. Sprekers bedoeling was alleen, dat Leiden
niet overgeleverd zal worden aan de opvattingen, die de
heer Blaauw in zijn plan heeft neergelegd, met zijn veel te
kleinen lichttoevoer en zijn te kleinen binnenhof, waardoor
men een te donker stadhuis zou krijgen.
Nu kan men zeggen: waarom neemt gij hem die 2 panden
dan af, want gij weet wel, dat hij zonder die niet in staat is
een goed stadhuis te bouwen; die 2 panden zijn immers
inhaerent aan zijn oplossing van het Leidsche stadhuis
vraagstuk? Spreker is het daarmee niet eens; z. i. heeft men
die panden niet per se noodig voor een goede oplossing. De
Raadhuis-Advies-Commissie acht de indeeling van het plan-
Mertens alleszins lofwaardigdie vertoonde goede qualiteiten
de heer Kropholler is er in geslaagd op diezelfde kleine terrein
oppervlakte een indeeling te maken. Nu kan men twisten,
of die aesthetisch is of niet, roomsch of calvinistisch, maar
Kropholler heeft toch getoond op dit kleinere terrein een
project te kunnen neerleggen; de heeren Buurman, van der
Laan, Mertens en gebr. van Nieukerken zijn ook in staat
op dit kleinere terrein een alleszins bevredigende oplossing-
te geven.
De Voorzitter zegt, dat in het plan-van Nieukerken de
perceelen Vischmarkt 6, 7 en 8 er wel bijgetrokken worden.
De heer Beekenkamp: Ja, in het plan, dat in de Lakenhal
werd tentoongesteld. Het is spreker evenwel bekend, dat
de gebrs van Nieukerken in staat zijn een alleszins be
vredigende oplossing te geven op het kleinere terrein. En
wanneer de Voorzitter nu opmerkt, dat zulks hem niet
bekend is, verheugt het spreker dit te kunnen meedeelen.
Spreker zegt, dat er nog iets bij komt.
De heer Goslinga beschuldigde spreker van onoprechtheid;
aan het plan-van Nieukerken kleefde precies dezelfde fout
van usurpatie, van annexatie van een paar perceelen, die
er volgens het Raadsbesluit van 11 Juli 1932 er niet bij be
lmoren. Nu is echter het geheele verwijt van den heer Goslinga,
dat spreker niet oprecht zou zijn, onjuist; dat plan trekt
stellig ook die 2 panden er bij. Maar wil de heer Goslinga
sprekers voorstel nog eens lezen? Daarin staat juist, dat de
Raadhuisbouw.
(Beekenkamp e.a.)
gebrs. van Nieukerken óók rekening zullen moeten houden
met de grenzen, door het Raadsbesluit van 11 Juli 1932
aangegeven. Spreker heeft juist die 2 panden er afgehaald,
om de billijkheid te betrachten ten aanzien van de andere
architecten, die zich strikt hebben gehouden aan het Raads
besluit van 11 Juli 1932. Spreker handelt daarmede volkomen
in overeenstemming met wat de heer Goslinga vroeger in
het College heeft bepleit en voorgesteld, n.l. de verbreeding
van de Koornbrugsteeg, maar dan heeft men de perceelen
Vischmarkt 7 en 8 niet noodig. Spreker heeft tegen de bij-
trekking van die panden hetzelfde ernstige bezwaar als de
heer Goslinga indertijd, n.l. dat het noodeloos weer 60.000
a 70.000 aan de gemeente zal kosten.
De heer Goslinga is overstag gegaan, blijkens zijn eigen
woorden, omdat hij, overtuigd door den heer Splinter, onder
de bekoring is gekomen van een bepaald plan, van een
bepaalden architect, die de vrijmoedigheid heeft gehad, tegen
het Raadsbesluit in, er een paar panden bij te nemen. Maar
dan zou hij er ook voor moeten zijn, wanneer een willekeurige
persoon zeide: ik kan een prachtig plan maken, maar daarvoor
heb ik de geheele Maarsmansteeg noodig; dan komt er een
geheel vrij stadhuis. Misschien had de bouwmeester dan een
nog veel mooier oplossing gevonden. Spreker vraagt den
heer Goslinga, waar dan de grens is van zijn gratuit beschikken
over gelden uit de gemeentekas? Omdat een bepaald bouw
meester geslaagd is een goede oplossing te geven op een
bepaald terrein?
De heer Goslinga: Omdat ik dit zoo'n schitterend plan vond.
De heer Beekenkamp vraagt welke waarborgen men heeft,
dat een ander architect dan niet een nog schitterender
plan maakt.
De heer Goslinga zegt, dat dat niet aan de orde is. Men
heeft slechts één bepaald plan.
De heer Beekenkamp zegt, dat de heer Goslinga dit een
klein argument noemt; spreker kan dat niet inzien. Wat
spreker gezegd heeft, acht hij wij klemmend. 5 architecten
zijn, blijkens hun ingediende plannen, in staat op dat kleinere
terrein te bouwen; moet men desondanks toch vasthouden
aan de meening, waartoe de heer Goslinga te onzaliger ure
bekeerd is, dat het voor de oplossing van het Leidsche
stadhuisvraagstuk noodig is over dit grootere terrein te
beschikken? Spreker acht de opvatting veel logischer, die
zegt, dat het onbillijk is tegenover de andere architecten,
als de heer Blaauw zijn terrein overschrijdt.
Om deze onbillijkheid, welke ten aanzien van de andere
architecten bestaat, weg te nemen, wil spreker den eisch
stellen, dat architect Blaauw zich houdt aan de engere
grenzen. Of deze daarmede zijn plan zal vermoorden? Spreker
weet het niet. De heer Goslinga heeft zoo even gezegd, dat
de variant van architect Blaauw zeer verdienstelijke dingen
heeft.
Men is gevallen over sprekers uitdrukking, dat de oor
spronkelijke grenzen moeten worden gesauveerd en de
oorspronkelijke opzet moet worden behouden. Indien men
daartegen zoo'n bezwaar heeft, is spreker bereid het royaal
over boord te gooien.
Spreker heeft er geen bezwaar tegen, de vijf andere archi
tecten in staat te stellen, rekening te houden met de gemaakte
opmerkingen, wanneer zij maar blijven binnen de grenzen,
die indertijd gesteld zijn.
Het is niet sprekers bedoeling geweest een moordaanslag-
op het plan-Blaauw te plegen, maar wel de billijkheid te
betrachten tegenover de andere inzenders en Leiden een
goed stadhuis te leveren, dat architect Blaauw niet in staat
zou zijn te waarborgen.
Spreker heeft nu zijn kaarten op tafel geworpen. Er is
nu geen mystificatie, geen geraffineerdheid, geen achter-
bakschheid, geen kansspel meer. Men weet nu precies, wat
men aan spreker heeft. Sprekers bedoeling is alleen geweest,
een antwoord te geven op de vraag van den voorzitter:
hoe krijgt Leiden het beste en mooiste stadhuis. Daarom
moet het alleen te doen zijn. Die vraag kan alleen beoordeeld
worden van een subjectieve meening uit. De subjectieve
meening van spreker zal daarbij staan tegenover die van de
heeren Goslinga en Splinter.
Spreker ontzegt aan de Wethouders van Financiën en van
Openbare Werken en aan elk ander het recht, hem te be
tichten van onoprechtheid. Men heeft niet het recht aan
sprekers eerlijke bedoelingen te twijfelen.
Spreker komt thans tot enkele détailpunten.
De heeren Schüller en Bosman, alsmede de Wethouder,
hebben beweerd, dat spreker de Raadhuis-Advies-Commissie