536
WOENSDAG 20 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Beekenkamp.)
voor hem en voor zijn gezin, maar ook voor de Sleutelstad
voorspoedig zal zijn, omdat de dag van gisteren misschien
eenig licht zal hebben kunnen brengen in dit vraagstuk.
Nu de zaak zelf. Er zit onmiskenbaar een zekere spanning
in de lucht. Men vraagt zich af: wie zal het winnen! Het
Leidsch Dagblad verscheen gisteravond met den min of meer
sensationeelen kop: 't Gaat om een enkele stem. Daarin zit
inderdaad een kern van waarheid, maar daarin schuilt ook
de reden, waarom spreker aanneming van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders met een zóó geringe meerder
heid van een halve stem betreurenswaardig zou achten,
zulks te meer omdat er onder de voorstemmers en mede
standers van het College gebleken is niet een groot
enthousiasme te bestaan; er heerscht integendeel aan de
overzijde een zekere matheid, een stemming van: in vredes
naam nu maar; er is niets beters en daarom moeten wij het
accepteeren. Het plan-Blaauw, zoo is door verschillende
leden gezegd, is allerminst ideaal; het is niet wat wij hebben
moeten, maar er moet nog aan geschaafd en veranderd en
de zaak moet eindelijk eens tot een oplossing komen; men
kan niet langer met dezen vrij wanhopigen toestand zitten,
dat Leiden geen Raadhuis meer heeft. De Raadsleden,
met uitzondering misschien van den heer Splinter, die ge
sproken hebben vóór het plan-Blaauw en vóór het voorstel
van het College, hebben niet getoond warme voorstanders
daarvan te zijn. Hoe geheel anders stond het met de voor
standers van het plan-Kropholler; spreker noemt alleen maar
de schitterende rede van den heer Tepe ter verdediging van
het plan-Kropholler, die terecht met applaus uit de ver
gadering is bekroond. Uit die rede bleek wel degelijk, dat de
heer Tepe met een diep en warm gevoelde overtuiging het
plan-Kropholler verdedigde.
Uit die rede sprak geloof aan een kunstenaar en diens
schepping. Het zou spreker veel liever geweest zijn, wanneer
hij ook uit den mond van de voorstanders van het plan-
Blaauw dergelijke enthousiaste redevoeringen had gehoord
en spreker heeft er in eerste instantie ook om gevraagd. Hij
heeft dringend verzocht, den Raad duidelijk te maken,
waarom het plan-Blaauw beter is dan de andere plannen.
De heer Bosman heeft niets anders weten te beweren dan
dat de Raadhuis-Advies-Commissie het laatste woord heeft
te spreken. Waarom hij ten slotte overstag is gegaan en zijn
keuze bepaald heeft op het plan-Blaauw, is met geen enkel
woord onthuld geworden.
Spreker heeft ook gevraagd, waarom de leden der sociaal
democratische fractie als één man achter het plan-Blaauw
staan en waarom het College het advies van de Raadhuis-
Advies-Commissie heeft opgevolgd.
Op de laatste vraag heeft de heer Splinter thans geant
woord. Spreker betreurt het, dat het antwoord niet in het
praeadvies zelf stond, want dan had een groot gedeelte van
de debatten achterwege kunnen blijven.
De heer Sehiiller is begonnen met een betoog over de
partijdigheid van sprekers voorstel, dat hij een schandalig
voorstel noemde, waarmede spreker ten slotte geheel andere
bedoelingen zou hebben gehad dan uit het voorstel zelf zou
blijken. Spreker komt daarop nader terug en zal nu eerst
iets zeggen naar aanleiding van de uiterst zwakke bestrijding
van het plan-Kropholler en de weinig enthousiaste verdediging
van het plan-Blaauw.
De heer Sehiiller heeft het plan-Kropholler bestreden,
niet door in te gaan op het schitterende pleidooi van den
heer Tepe, maar door eenige citaten uit een brochure van
diverse voorstanders van het plan-Kropholler tegen elkaar
uit te spelen en de schrijvers als marionetten voor het voet
licht te brengen om architect Kropholler te disqualificeeren.
Maar dat is heel gemakkelijk!
Het is spreker bijvoorbeeld opgevallen, dat de heer Groene-
veld bij de bespreking van den herbouw van den toren van
een geheel ander standpunt is uitgegaan dan de heer Schüller.
De heer Groeneveld zei n.l., dat men den toren niet kon
herbouwen, maar opnieuw moest bouwen, terwijl de heer
Schüller, zich beroepende op het rapport van de Rijks
commissie voor Monumentenzorg heeft gezegd, dat de
herbouw van den toren niet mogelijk zou zijn.
Spreker wijst hier op, om te laten zien dat het betrekkelijk
zoo eenvoudig is, twee verschillende uitlatingen van twee
personen tegen elkaar uit te spelen, als men die uitlatingen
bovendien uit het verband heeft gerukt.
De bestrijding van het plan-Kropholler heeft spreker
verre van overtuigd.
Toen spreker den heer Schüller verzocht, zelf het plan-
Blaauw eens te verdedigen, riep deze in gemaakte veront
waardiging uit, dat spreker zeer handig de zaak omdraaide
en de heer Schüller niet moest bewijzen, waarom hij voor
het plan-Blaauw was, maar spreker moest aantoonen, waarom
Raadhuisbouw.
(Beekenkamp.)
deze er tegen was, aangezien de argumenten op grond waar
van de sociaal-democraten voor het plan-Blaauw zijn,
voldoende waren aangegeven in het rapport van de Raadhuis-
Advies-Commissie en de Commissie van Fabricage.
Spreker meent Maandag j.l. de argumenten, die in het
rapport van de Raadhuis-Advies-Commissie staan en in de
Commissie van Fabricage zijn gebruikt, ten volle te hebben
bestreden. Spreker heeft uitvoerig gesproken over den ge
ringen lichttoevoer en de te kleine binnenplaats. De heer
Schüller is op die bezwaren niet ingegaan, maar heeft zich
er van afgemaakt, althans hij heeft gepoogd zich er uit te
draaien met te zeggen, dat spreker en niet hij bewijzen
moest, nog wel nadat spreker zijn positiva tegenover de
beweringen van den heer Schüller had gesteld.
Spreker kan dan ook geen genoegen nemen met de ver
klaring van den heer Schüller, dat spreker de zaak omdraait.
Als hier van draaien moet gesproken worden, moet men
zeggen, dat de heer Schüller zich er uit draait, althans een
poging daartoe heeft gedaan, waardoor hij een allerdroevigst
figuur slaat, aangezien hij daardoor blijk geeft, dat zijn
meening over dit vraagstuk niet vaststaat en hij niet in
staat is te zeggen, waarom het plan-Blaauw de S. D. A. P.
zoo bruikbaar en schoon voorkomt.
Spreker heeft den heer Schüller mededeeling gevraagd van
de ware motieven, die de S. D. A. P. hebben geleid tot het
optreden als een gesloten phalanx, maar is daaromtrent
door den heer Schüller in het onzekere gelaten. Men kan
slechts gissen. Als er misverstanden ontstaan, is het niet
sprekers schuld, maar de schuld van den heer Schüller, die
wel geprobeerd heeft- de brochure „Het Leidsche Stadhuis"
uiteen te rafelen, maar een in dit verband zeer sterke passage
van Corn. Veth (pag. 7) niet heeft aangeroerd. Spreker
beweert niet, dat Corn. Veth een sociaal-democraat is, want
dan wordt dit weer bestreden, maar spreker mag wel
aannemen, dat de heer Veth eenig vertrouwen heeft bij de
socialisten, aangezien hij medewerkt aan het maandblad
„De Socialistische Gids." Het zegt op zich zelf niets, maar het
zegt wel zooveel, dat er leden van de S. D. A. P. zijn, die in
hem eenig vertrouwen stellen. De heer Veth schrijft op blz. 7
„Ik vertrouw dan ook, dat ze al degenen in wier handen
hier de beslissing gelegd is, zal overtuigen. Immers, ik wil
en kan niet gelooven, wat mij is medegedeeld: dat de Raads
fractie der partij, waartoe de architect Jans behoort, „haar
houding zou hebben bepaald, en wel om politieke redenen".
Is dat juist? Waarom heeft de heer Schüller dan nagelaten
de ware toedracht van zaken en de ware motieven, waarom
de S. D. A. P. zoo geweldig is voor het plan-Blaauw, mede
te deelen?
In dezelfde passage spreekt de heer Veth over „verant
woordelijkheidsgevoel". Wanneer de S. D. A. P. deze op
vatting van de zaak heeft, zonder dat zij haar eigen standpunt
precies verdedigt, kan misschien het zinnetje van Cornelis
Veth over verantwoordelijkheidsgevoel op de sociaal-democra
tische fractie van toepassing zijn.
Weinig overtuigend voor spreker was het speechje van
den heer Groeneveld, die overigens weinig belangrijks in het
midden bracht, maar uit wiens mond spreker één zinnetje
heeft opgeteekend, dat de moeite waard lijkt, aan de ver
getelheid te worden ontrukt n.l. „dat de aanneming van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders ons waarschijnlijk
een behoorlijk Stadhuis zal brengen".
Als dat de hoogste lof is, die men van die zijde voor zijn
uitverkorene heeft, is het wel een bewijs van buitengewoon
weinig vertrouwen in een bouwmeester, die bouwt voor
eeuwen en getuigt het wel van weinig verantwoordelijkheid.
Dan zijn deze opvatting van de zaak en deze geheele instelling
tegenover het vraagstuk in elk geval in tegenspraak met de
woorden van den heer Groeneveld zelf: dat het eenige, wat
hier boven alles moet gaan, het belang van de gemeente is.
Op zijn woorden is van toepassing het spreekwoord: Hoor
wel naar mijn woorden (het belang der gemeente), maar let
niet op mijn daden, want zijn verdediging van het plan-
Blaauw is allerminst overtuigend.
Het gebrek aan overtuiging moet spreker ook constateeren
bij den heer Bosman, die geen technische beschouwingen
heeft willen houden, maar het plan-Blaauw noemt een plan,
waarmede hij niet kan dwepen. Volgens hem is het geen
buitengewoon bouwproduct, maar is het relatief het beste.
Waarom het dit is, heeft hij niet gezegd. Hij heeft alleen
opgemerkt, dat de Raadhuis-Advies-Commissie haar oordeel
over de zaak heeft gegeven en hij zich daaraan wil confor-
meeren. Spreker kan het niet begrijpen van iemand, die
voorzitter is van de fractie eener partij, die spreker bedoelt
er niets onaangenaams of smalends mee, zooals men de
uitdrukking vroeger weieens gebruikte eertijds gekscherend
werd genoemd „het denkend deel der natie". Ook de heer Vos