MAANDAG 18 DECEMBEB 1933. 485 Baadhuisbouw. Beekenkamp.) Filippo, die met zijn neus voor het raam moet gaan staan, wil hij nog iets van Gods blauwen hemel zien. Verder wijst spreker op de wachtkamer; moeten de menschen met geld zorgen, die toch al somber gestemd zijn, nog meer in het duister gezet worden? Geef hun wat yroolijkheid en breng wat licht in hun donkere harten! Voorts wijst spreker op de afdeelingen Eegistratie en Expeditie, waar toch vrij wel den geheelen dag gewerkt moet worden, van vroeg tot laat. Daarboven ligt Algemeene Zaken, toch zeker een der drukste bureaux in een gemeentehuis, waarvan de ambtenaren tot overmaat van ramp in den donkersten hoek zitten. En dat noemt dan het objectieve rapport van de Eaadhuis-Advies- Commissie zonder blikken of blozen: „Wegens de betrekkelijk geringe afmetingen van dit plein(!) en de hooge bebouwing rondom zullen vooral de aan dit plein gelegen benedenvertrekken geen ruimen lichttoevoer hebben, wat echter voor de meeste der lokalen niet zwaar behoeft te wegen." En de meerderheid van de Commissie van Fabricage acht dit een bezwaar van ondergeschikte beteekenis. De heer Splinter zal toch niet kunnen ontkennen, dat de binnenhof van Blaauw per se te klein is en dat zijn variant, die dit pleintje nog meer verkleint, absoluut nergens naar lijkt. Het eenige voordeel zal misschien zijn meerder lichtverbruik, dat den Lichtfabrieken ten goede komt. Het is alleen maar jammer, dat de gemeente dit zelf moet betalen en er dus niet beter van wordt. Is deze vormgeving, die men dan met een wijdsche be titeling, in zeer overdrachtelijken zin „lichthof" kan noemen, op zich zelf reeds beneden de maat, dit bezwaar klemt te meer, wanneer men zich indenkt, dat de vertrekken van het plan-Blaauw van betrekkelijk geringe hoogte zijn, nl. 3.60 M. van vloer tot vloer, of wel 3.30 M. van vloer tot plafond, ongerekend de onderslagbalken, die nog verder doorhangen. Zou op zich zelf deze hoogte voor weiklokalen, aan het volle licht gelegen met een diepte van 6 M. reeds te laag zijn om daarin goed licht te verzekeren, stellig is aan te nemen, dat de vertrekken rondom een binnenplaatsje van 15 x 17 M., waarin de lichttoevoer uiteraard reeds belemmerd wordt, uitermate spaarzaam verlicht zijn. Heeft het College zich wel rekenschap gegeven wat een verdiepinghoogte van 3.30 a 3.40 M. beteekent en welk effect dat in de practijk sorteert? Op zich zelf zegt deze maat voor een leek niets; ondervinding is de beste leer meesteres. Hebben de heeren wel eens een vertrek gezien van de afmetingen als in het plan-Blaauw met zoo geringe verdiepingshoogte? Waarschijnlijk niet, want dan zouden zij bij ervaring en uit eigen waarneming weten, hoe gedrukt dat is. Spreker heeft de moeite genomen in zijn vacantie eenige moderne groote kantoorgebouwen onder deskundige leiding te bezien. Een van de mooiste voorbeelden in dit verband is het kantoorgebouw van de Nederlandsche Handel Maatschappij aan de Vijzelstraat te Amsterdam van De Bazel. De belétage ligt 7.20 M. van de parterreverdieping; daartusschen heeft men een entresol, een insteek, op 3.60, maar daar zat men dan ook op een s tralenden zomermiddag om 4 uur op een afstand van 4 a 5 M. vanuit den gevel met kunstlicht te werken, hoewel het inwendige van het gebouw wordt gevormd door 2 lichthoven van 7 X 28 M. De volgende verdiepingen hebben een hoogte van resp. 4.50, 5.20, 4.80 en 3.60 M. (de laatste, de hoogste verdieping van het gebouw, wordt alleen als archiefruimte gebruikt). De chef van den technischen dienst van dit handelspaleis, aan wiens oordeel men toch ongetwijfeld uitnemend gezag mag toekennen, gaf spreker desgevraagd als zijn oordeel te kennen over het plan-Blaauw in de volgende bewoordingen: „De lichthof van 15 X 17 m is te klein voor behoorlijken lichtinval in de kantoren der onderverdiepingen. Zelfs voor een gewoon kantoorgebouw zou deze lichthof te veroordeelen zijn als te klein. Hoeveel te meer voor een monumentaal Baadhuis. Men zou een zaak, die zich een kantoorgebouw van dien omvang moest bouwen, raden: koop meer grond; uw terrein is te klein; ik kan geen goed licht waarborgen." Deze deskundige noemde en zijn uitspraak grondde zich op practische ervaring de verdiepingshoogte van 3.60 m van vloer tot vloer voor een kantoorgebouw ontoe laatbaar „te gering", zelfs bij een goede lichtintreding, laat staan bij een te kleinen cour. De Eaad is gekwalificeerd als een College van ondes- kundigen, o. m. door den torenwachter in het bekende rose blaadje. Deze wijze man zal het spreker niet kwalijk nemen, wanneer hij, terwille van de objectiviteit, het oordeel van een wèl-deskundige wenscht te zetten tegenover het rapport van de Eaadhuis-Advies-Commissie en dit niet, zooals het College, critiekloos aanvaardt. De officieele advi seurs reppen niet van dit bezwaar. Men moet het ook wel Baadhuisbouw. (Beekenkamp.) negeeren, als men per se niet wil inzien, dat de heer Blaauw zijn Eaadhuis in elkander geperst heeft tengevolge van het krampachtig vasthouden aan zijn assenstelsel, waaraan hij alles opgeofferd heeft, wat tot zeer ernstige en voor spreker on overkomelijke nadeelige gevolgen aanleiding heeft gegeven. Bij aandachtige bestudeering van het plan-Blaauw stuit men op verschillende dingen, waaruit blijkt, dat de architect zelf ook gevoeld moet hebben, hoe weinig licht hij heeft. Spreker wil op enkele punten wijzen. De ontwerper heeft de lichttoetreding in den cour blijk baar willen bevorderen door den N. W. vleugel en de achter zijde van den Z.O. vleugel plat af te dekken, een oplossing, welke toch waarlijk architectonisch niet in den haak is bij het overigens doorgevoerde kappenbeginsel. Zoo iets zag men ook wel in den vroegeren huizenbouw, maar architecten de heer Splinter zal dat wel weten zeiden elkander bij zoo iets, dat je wel zien kon, dat er een mouw aan gepast was. Zulk een camouflage mag men toch niet tolereeren bij een Eaadhuis! Een ander punt, waarin het geweten van den heer Blaauw heeft gesproken, is de verlichting van de z.g. monumentale hoofdgang, welke hij, behalve door een weinig koplicht van het trappenhuis aan het einde ervan, verder licht geeft door een glazen vloer, die moet doorschijnen van af een lichtbron, welke staat op het plat achter de Eaadszaal en op deze, wel heel gebrekkige wijze het lichtgebrek in de couloirs moet te hulp komen. En dat noemt men dan nog monumentaalMen behoeft waarlijk niet veel benul te hebben om te begrijpen, dat de monumentaliteit van deze schepping ernstig mag betwijfeld worden. Trouwens, aan den licht toevoer door glastegels gelooft spreker ook al niet meer, na zijn bezoek aan het gebouw van de Handel Maatschappij, waar men zich desondanks met kunstlicht moet behelpen. Een derde voorbeeld, waaruit blijkt, dat Blaauw zelf in zijn maag gezeten heeft met den weinigen lichttoevoer, is de wijze, waarop hij dit vraagstuk in het bureau van den ontvanger heeft opgelost. Dit vertrek is 3.20 m hoog en 11 m breed. Het pubhek, dat op zoo'n afstand van het raam geholpen moet worden, staat werkelijk op een klaarlichten dag nog in de schemering. Om dit bezwaar eenigermate te ondervangen, heeft hij in den oostelijken gevel groote ramen gebroken. Spreker vraagt den Voorzitter in zijn gedachten eens op het beroemde plein te gaan staan, te kijken naar dien gevel en dan eens eerlijk te zeggen, of hij het niet buiten gewoon onharmonisch vindt, dat onder de kruisramen van de raadszaal vijf heele groote ramen prijken. Met deze drie voorbeelden kan spreker volstaan. Wie de reeds eerder door hem genoemde brochure gelezen heeft, zal meer van die gevallen zijn tegengekomen. Sprekers conclusie uit het voorafgaande is dus deze, dat het plan-Blaauw, tengevolge van den te kleinen licht hof en de te geringe verdiepinghoogte, gepaard gaande met zijn vasthouden aan den opzet van de hoofdas, waaraan alles ondergeschikt gemaakt is, een absoluut tekort aan licht zal vertoonen. De Commissie van Fabricage mag dit geen principieele fout noemen, voor sprekers besef is dit de meest cardinale fout, welke een bouwmeester maken kan, en spreker gelooft niet, dat de heer Blaauw door wat schaven zijn plan beter kan maken. De gevolgen van zijn foutieven opzet wreken zich in vrijwel het geheele plan. Licht is leven. Laat zonlicht in uw woning toe! Is er iets zoo deprimeerend als te moeten werken in een somber ver trek? Welnu, waarom moet men dat dan aan de Leidsche gemeenteambtenaren, niet alleen van deze generatie, maar ook van vele volgende geslachten, aandoen? Zal de Eaad dit op zijn geweten nemen, omdat een paar adviseurs onder de bekoring gekomen zijn van een aardig lijkende oplossing en zich niet voldoende rekenschap hebben gegeven van de noodlottige consequenties daarvan? Het zou in hooge mate te bejammeren zijn en spreker kan den Eaad dan ook niet ernstig genoeg waarschuwen, zich toch ten aanzien van dit punt te bezinnen, eer het te laat is. Kortheidshalve zal spreker afzien van zijn aanvankelijk voornemen om nog meer gebreken van het favoriet-plan aan te toonen. Het is trouwens ook buiten den Eaad op zoo overtuigende en heldere wijze geschied, dat spreker mag veronderstellen, dat bij hen, die zich een objectief oordeel wilden vormen en zich niet door vooroordeel lieten leiden, toch voor het minst wel een gevoel van onzekerheid moet zijn opgekomen nopens de vraag, of Blaauw het nu werkelijk geschoten heeft. Met groote belangstelling hoopt spreker intusschen straks te luisteren naar hen, die nog iets ten gunste van het plan-Blaauw naarvoren zullen brengen, en in het bijzonder te vernemen wat de fractie van den heer Schiiller bewoog om en bloc het advies van vooraanstaande

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 9