MAANDAG 18 DECEMBEE 1933.
481
Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Romijn.)
door mevrouw Braggaar is voorgesteld of verdedigd om aan
het gezin van Es in de Mirakelsteeg een hoogere nitkeering
te geven. De verslagen in de Vooruit zijn niet van dien aard,
dat spreker vol vertrouwen daarop, als zijnde geheel overeen
komstig de waarheid, kan afgaan; het is hem opgevallen,
dat hetgeen in de Vooruit voorkomt weieens mag worden
onderzocht en daaraan weieens mag worden geschaafd. Hij
begrijpt niet, dat de heer van Eek, die in het algemeen de
zaken serieus bekijkt en beoordeelt, alleen op grond van dat
verslagje in de Vooruit en zonder bij Maatschappelijk Hulp
betoon of bij spreker inlichtingen te vragen, botweg zegt,
dat dit voor hem ook een reden is om zijn vertrouwen niet
aan den Wethouder te geven, al wil hij dan zoo vriendelijk
zijn den Wethouder 3 maanden tijd te gunnen voor de uit
voering van het Raadsbesluit in zake de benoeming van
een directeur van Maatschappelijk Hulpbetoon.
Volgens den heer van Eek zou er in Maatschappelijk Hulp
betoon zijn aangedrongen op een spoedige benoeming van
een Directeur, maar ook die mededeeling van den heer van
Eek is niet overeenkomstig de waarheid. De benoeming
van een Directeur is in Maatschappelijk Hulpbetoon wel
besproken, maar er is geenszins op spoed aangedrongen.
Maatschappelijk Hulpbetoon heeft zich op dit standpunt
gesteld, dat men te doen had met een Raadsbesluit, dat het
zich had neer te leggen bij de autoriteit van den Raad en
dat dat besluit overeenkomstig de bedoeling van den Raad
moest worden uitgevoerd. Uit den aard der zaak ligt het
niet op den weg van Maatschappelijk Hulpbetoon over
dergelijke dingen discussie te openen met den Raad; het
aanvaardt het door den Raad genomen besluit als een feit.
Dat in Maatschappelijk Hulpbetoon een besluit zou zijn
gevallen om aan te dringen op een zoo spoedig mogelijke
benoeming van een directeur, is een fabel, een legende.
Spreker weet niet uit welken koker die komt.
De heer van Eek heeft tenslotte, en de heer van Es heeft
zich daarbij aangesloten, aangedrongen op een zoo spoedig
mogelijke benoeming. Nu is het geenszins de bedoeling van
spreker om van die benoeming af te komen, maar men moet
zich de situatie goed indenken. Had spreker aan het meer
genoemde Raadsbesluit gevolg willen geven, dan had er
14 dagen geleden een oproeping van sollicitanten moeten
plaats hebben en dan had de voorbereiding van de benoeming
zich moeten afspelen in de tweede helft van December en
in Januari en Februari, maar spreker herinnert er aan,
dat men bij Maatschappelijk Hulpbetoon op dit oogenblik
bezig is met de invoering van de nieuwe normen, voor welk
doel hij persoonlijk meerdere middagen en avonden op het
bureau van die instelling aanwezig is, omdat hij het niet mag
vragen van de leden der Commissie, die geen tijd hebben
om de rapporten stuk voor stuk na te gaan en te zien, welk
verschil zal bestaan tusschen de tegenwoordige uitkeeringen
en die volgens de nieuwe normen. Waar spreker de meeste
van de gevallen zelf wil beoordeelen en zelf de motieven
wil nagaan, waarom in een bepaald geval een uitkeering
niet wordt gegeven of een uitkeering hooger of lager is dan
de normen, zoodat hij kan verklaren, dat de vaststelling
van de uitkeeringen naar eer en geweten heeft plaats gehad,
heeft hij zijn handen vol werk. In Januari zal hij zijn aan
dacht moeten geven aan de moeilijkheden, welke zich in
verband met de uitkeeringen zullen voordoen, en aan de
te nemen beslissingen. Voorts zal in Januari de behandeling
van de gemeentebegrooting plaats hebben, terwijl verder
particuliere omstandigheden het voor spreker noodzakelijk
doen zijn zich vrij te maken. Zijn opzet was om waarschijnlijk
in het begin van Februari een oproep voor sollicitanten te
doen, waarna deze zaak dan, na de verschillende instanties
en commissies doorloopen te hebben, die daarover te oordeelen
hebben, bij den Raad komt.
Nu is er een klein verschil. Volgens de motie-Wilbrink
moet de benoeming op zoodanig tijdstip plaats vinden dat
de benoemde in functie kan treden 6 maanden na aanneming
van de reorganisatie-voorstellen. Nu moet men er rekening
mee houden dat bij benoeming van iemand, die reeds een
dergelijk functie bekleedt, deze toch een zekeren opzeggings
termijn in acht zal moeten nemen. Deze motie gaf het College
dus niet de volle 6 maanden maar die termijn moest met
2 maanden verkort worden, zoodat de directeur op 24 Januari
1934 in functie zou kunnen treden. Nu wil de heer van Eek
benoeming binnen 3 maanden. Spreker wil niet twisten
over 3 of 6 maanden. Het is sprekers wensch en wil om,
zoo spoedig hij de handen vrij heeft, daartoe over te gaan.
Sprekers plan was begin Februari de oproeping te plaatsen
en de zaak hier te brengen, en dan is sprekers overtuiging
dat binnen de 3 maanden, door den heer van Eek genoemd
en binnen deze termijn thans door het College genoemd de
directeur in functie zal kunnen treden.
Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon.
(Romijn e.a.)
Van spreker, en hij veronderstelt, ook van het College,
is geen voorstel te verwachten om de gratificatie voor
mejuffrouw de Vries te verlengen.
De heer van Eek heeft zeer nadrukkelijk dit in antwoord
aan den heer Wilbrink erkend, den vorigen keer en nu,
dat als verzachtende omstandigheid geldt het feit, dat de
heer Romijn het bijzonder druk had. Ook is spreker niet
van meening, dat de Raad destijds een beslissing heeft ge
nomen. De Raad is toen gepolst en daarover hebben ver
scheidene leden gesproken en daaromtrent is het College nu
tot een conclusie gekomen nl. tot dit voorstel. Spreker erkent,
dat er altijd een zeer belangrijk verschil zal blijven bestaan
tusschen liet optreden van een burgerlijk Wethouder als
voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon en dat van een
sociaal-democraat, maar er zijn schakeeringen; over het
algemeen heeft spreker den indruk dat, al was Hij niet in
genomen en niet tevreden met diens beleid, de voorganger
van den heer Romijn in elk geval minder reden tot klagen
gaf dan de tegenwoordige Wethouder. In elk geval zijn dus
binnen den kring van de burgerlijke opvatting verschillen
mogelijk, kan het optreden minder of meer aanstoot gevend
aan sprekers wenschen zijn.
Volgens den heer van Weizen was sprekers fractie het
roerend eens. Dat is volkomen onjuist; de fractie werd hier
overvallen; misschien was de rechterzijde er wat langer op
voorbereid, maar spreker althans werd overvallen; hij heeft
het hier pas vernomen en kon geen overleg plegen met zijn
partijgenootenmen moest eenvoudig afgaan op zijn persoon
lijk oordeel. Er is dus geen sprake van, dat de sociaal-demo
cratische fractie een andere houding aanneemt dan den
vorigen keertoen was het alleen a, l'improviste. Spreker heeft
er den vorigen keer met geen enkel woord op gewezen, dat
hij er prijs op zou stellen, dat de heer Romijn bleef, doch
alleen dit gezegd, dat z. i. men in twee gevallen een Wethouder
zijn congé moet geven, dus moet uitspreken, dat een Wet
houder ontslag moet nemen. In de eerste plaats dat er tusschen
den Wethouder en den Raad een principieel verschil van
opvatting blijkt te bestaan, over de wijze, waarop de politiek
moet worden gevoerd.
Het andere geval is, als de Wethouder weigert door zijn
daden om de besluiten van den Raad uit te voeren. Spreker
heeft gezegd den indruk te hebben gekregen uit hetgeen
de heer Romijn zeide, dat dit niet het geval was, zoodat er
geen reden was er toe mede te werken, dat de Wethouder
zijn ontslag zou nemen, maar hij heeft met geen woord
gezegd, dat zijn fractie op grond van de houding, door den
heer Romijn aangenomen, prijs stelde op diens behoud als
Wethouder.
Thans de opvatting van den heer Romijn. Deze zegt er
recht op te hebben te worden geloofd. Spreker neemt aan,
dat de heer Romijn meent alle mogelijke moeite te hebben
gedaan om het meergenoemde Raadsbesluit uit te voeren,
maar dan blijft de vraag over, of naar het oordeel van sprekers
fractie uit de feiten blijkt, dat de Wethouder dat inderdaad
heeft gedaan. Als de heer Romijn zegt, dat aldus zijn over
tuiging is, neemt spreker het aan, maar de feiten wijzen
in een andere richting. Was de Wethouder begonnen met
een oproep te plaatsen en had hij gezien, dat hij niet klaar
kon komen, dat hij onmogelijk in dien korten tijd voldoende
inlichtingen kon inwinnen om de zekerheid te hebben, dat
hij een goeden Directeur van Maatschappelijk Hulpbetoon
zou krijgen, en had hij in dien zin een mededeeling aan den
Raad gedaan, dan zou de Raad ongetwijfeld uitstel hebben
verleend.
In de Raadsvergadering van 25 Juli verklaarde de Wet
houder, dat hij Maatschappelijk Hulpbetoon een aller-
belangrijksten dienst achtte en dat hij daaraan al zijn krach
ten wijdde. Nu neemt de Raad een belangrijk besluit, de
Wethouder maakt zelfs geen aanvang met de uitvoering
ervan, ja doet zelfs geen poging om het uit te voeren; moet
spreker nu zeggen, dat er geen schijn van schuld of geen
schuld aanwezig is? De vorige maal heeft hij zich bij de
uitspraak van verschillende woordvoerders in den Raad
neergelegd, maar na overleg met zijn partijgenooten ziet hij
in, dat hij toen te zwak gesproken heeft, dat er wel degelijk
schuld aanwezig is, een schuld, welke voor een groot deel
goed gemaakt kan worden door een toezegging van den
heer Romijn, dat hij bereid is binnen den kortst mogelijken
tijd dat Raadsbesluit uit te voeren.
De heer Romijn zegt van het gevalvan Es niets af te
weten. Zulk een geval is toch typeerend! Het moest niet
kunnen voorkomen, dat een gezin, hetwelk gesteund wordt
en waarover Maatschappelijk Hulpbetoon een zekere con-
tróle heeft, in de allertreurigste omstandigheden verkeert en
dat daarop door een artikel in de pers de aandacht moet