480 MAANDAG 18 DECEMBER 1933. Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (van Eek e.a.) Maatschappelijk Hulpbetoon die zaak reeds behandeld is; Maatschappelijk Hulpbetoon heeft trouwens ook al aan gedrongen op het doen van die benoeming en zag ook geen reden voor uitstel en heeft een motie aangenomen, waarbij wordt aangedrongen de oproeping te doen. Spreker meent, dat dus nu onverwijld die oproeping kan worden gedaan en dat binnen 9 maanden een directeur kan worden benoemd, omtrent wien men de noodige inlichtingen kan hebben ver kregen. Door den loop der omstandigheden is spreker met zijn fractie bereid tot die concessie, ook in het belang van de gemeente en van Maatschappelijk Hulpbetoon, maar dat is ook de uiterste concessie waartoe spreker bereid is; indien hierop niet wordt ingegaan, zullen de sociaal-demo craten tegen het voorstel van het College stemmen. Dit is echter een zeer aannemelijk voorstel van spreker en hij hoopt, dat de Raad het zal aannemen en dat de Wethouder zich zal bereid verklaren te zorgen, dat binnen 9 maanden, dus vanaf nu binnen 4 maanden, een directeur van Maat schappelijk Hulpbetoon is benoemd. Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat in verband met het stellen van de portefeuillequaestie door den Wethouder ge ruchten de rondte doen, als zou deze Wethouder voornemens zijn te solliciteeren naar de betrekking van Directeur van Maatschappelijk Hulpbetoon. Indien dit niet zoo is, dan is het toch wel goed, dat dit door het College wordt tegen gesproken; indien het wel zoo is, dan was er voor het stellen van de portefeuillequaestie geen grond. Is het verder juist, dat op het oogenblik de huisbezoekers van Maatschappelijk Hulpbetoon met gummistokken ge wapend zijn? De Voorzitter zegt, dat dat niet aan de orde is. De Raad is nu niet de organisatie van den dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon aan het bespreken. Mevrouw Braggaarde Does meende nu de zaak van Maatschappelijk Hulpbetoon toch ter sprake komt, tegelijk die vraag te kunnen stellen, maar zal die dan bij de rond vraag herhalen. De heer van Es heeft den vorigen keer reeds gesproken over een uitstel van 3 maanden, zoodat de termijn in totaal 9 maanden zou worden. Spreker zou het wel gewenscht vinden wanneer het uitstel zoo kort mogelijk zou zijn; hij zou niet zoover willen gaan om angstvallig vast te houden aan die 3 maanden en hij zal tenslotte met het voorstel van het College meegaan, maar hij dringt er bij den Wethouder op aan daarvan zoo spoedig mogelijk werk te maken. Indertijd is bij Raadsbesluit aan mej. de Vries, die ook bij deze reorganisatie van Maatschappelijk Hulpbetoon werkzaam zou zijn, voor 2x3 maanden een gratificatie toegekend. Is het juist, dat deze nu automatisch ophoudt, ook nu deze arbeid langer duurt? De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Eek, luidende: ,,Ondergeteekende stelt voor om in het ontwerp-besluit van Burgemeester en Wethouders in zake de reorganisatie van den dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon de woorden „uiterlijk binnen 12 maanden" te wijzigen in „uiterlijk binnen 9 maanden". Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Wilbrink herinnert er aan, dat in de vorige ver gadering de Raad er instemming mede heeft betuigd, dat de Wethouder ten aanzien van den termijn voor de uit voering van de opdracht in zake de benoeming van een directeur van Maatschappelijk Hulpbetoon uitstel zou krijgen. Hij heeft zich geen oogenblik een illusie gemaakt, dat binnen drie maanden die zaak tot een beslissing zou worden ge bracht. Het uitstel was alleen een gevolg van het feit, dat de Wethouder een andere werkwijze had gevolgd dan de Raad eigenlijk had gewenscht. Nu de Wethouder die andere werkwijze had gevolgd en moest uitvoeren, lag het voor de hand, dat de beslissing niet binnen 3 maanden zou volgen, maar er wel 6 maanden mede gemoeid zouden zijn. Spreker heeft gezegd: als de Raad uitstel geeft, zal het er wel een van 6 maanden wezen, want dien tijd zal de Wethouder wel noodig hebben. De heer van Eek is er op teruggekomen en heeft gezegd, dat er geen enkele verzachtende omstandigheid voor dezen Wethouder bestaat. Men heeft een reclasseeringsrapport over den Wethouder uitgebracht en dit is niet gunstig uitgevallen. Reorganisatie Maatschappelijk Hulpbetoon. (Wilbrink e.a.) Wat men aan mr. Romijn als Wethouder had, wist men 14 dagen geleden even goed als men het thans weet; daar voor heeft men zulk een rapport niet noodig. Spreker is het niet altijd met de zienswijze van den Wethouder eens, maar het zal voor den Wethouder, die, gelijk de heer van Eek zegt, uit de burgerlijke kringen voortkomt, wel moeilijk wezen het met den heer van Eek eens te worden, zoolang de sociaal-democraten geen verantwoordelijkheid voor het gemeentebestuur dragen. Er kan alleen sprake zijn van een verschil van appreciatie. Waar in de vorige vergadering de Raad, de verschillende dingen tegenover elkander gewogen hebbend, welbewust uitstel heeft verleend en zich er van bewust was, dat dat uitstel wel 6 maanden zou duren, zullen spreker en de zijnen op die beslissing niet terugkomen en hun stem aan het voor stel van Burgemeester en Wethouders geven. Zij achten het verkeerd, als een Wethouder een besluit van den Raad niet uitvoert, maar, als een Wethouder verkeerd doet, moet de Raad niet in hetzelfde euvel vervallen en niet op een beslissing van zich zelf terugkomen. De Raadsleden kunnen het College een lesje geven en zeggen: aan hetgeen wij be sloten hebben, houden wij zooveel mogelijk vast. De heer van Weizen staat wel een weinig verbaasd over hetgeen door den heer van Eek en door de andere fractie leiders naar aanleiding van dit voorstel wordt opgemerkt. De vorige maal heeft hij over deze materie, welke voor hem geheel vreemd was, het woord niet gevoerd, maar hij heeft uit de toen gehouden debatten wel begrepen, dat de ver schillende fracties het hierover eens waren, dat de heer Romijn als Wethouder van Sociale Zaken moest worden behouden. De heer van Eek achtte het feit, dat het optreden van den Wethouder ook volgens de sociaal-democratische fractie gedurende het laatste halfjaar verkeerd was, niet van zooveel belang, dat hij den Wethoxider daarvoor zijn congé wilde geven. Nu komt de heer van Eek daarop terug en wil hij in een besluit vastleggen dat dit uitstel niet langer zal duren dan 3 maanden, maar die fractieleider wist dat den vorigen keer ook zeer goedde houding, toen door de sociaal-democra tische fractie in dit geval ingenomen, is onder de arbeiders op het felste verzet gestuit, ook onder zijn eigen partij- genooten. Het is zeer zeker geen schande, dat men op zijn standpunt terugkomt, zooals men nu zegt, maar spreker wijst er alleen op dat het er, in verband met wat den vorigen keer gebeurd is, en met wat nu voorgesteld wordt, inderdaad op lijkt alsof door de sociaal-democratische fractie een zeer dubbelzinnige politiek is gevoerd. De heer Romijn zegt, dat de heer van Eek bij de toe lichting van zijn voorstel een opmerking gemaakt heeft, die spreker toch niet van hem verwacht had. De heer van Eek liet doorschemeren, dat nu gebleken zou zijn, dat spreker niet alleen den schijn, maar ook de werkelijkheid tegen zich had. Dat twijfelen aan sprekers goede trouw door den heer van Eek mag spreker hem niet kwalijk nemen, omdat men nu eenmaal hier in den Raad niet anders doet, maar dat valt spreker van een persoon als den heer van Eek hard tegen. Al erkent spreker, dat zijn politieke richting absoluut verschilt met die van den heer van Eek, spreker heeft toch geen enkele reden gegeven om te twijfelen aan zijn goede trouw, evenmin als spreker wil twijfelen aan de goede trouw van den heer van Eek, al liggen er in de sociaal-democratische politiek, zooals die hier terstede wordt gevoerd, meer dan voldoende aanwijzingen, dat die anders is dan zij zou zijn, wanneer de heeren er zelf voorstonden om die politiek te moeten uitvoeren, en dat er bij verdediging en geheelen opzet van de sociaal-democratische politiek hier ter stede is een zeer groot onderscheid tusschen werkelijkheid en theorie. Intusschen, niet een of ander, niet genoemd of achterbaks gehouden, motief was voor spreker aanleiding hier in den Raad mede te deelen, dat hij niet in staat was dit uit te voeren. De opmerking van mevrouw Braggaar als zou spreker solliciteeren naar die betrekking van directeur is zoo be lachelijk en bespottelijk, dat spreker niet begrijpt hoe iemand het in zijn hoofd kan halen iets dergelijks van spreker te verwachten. Spreker denkt er niet over en mevrouw Braggaar zal ook niet het genoegen hebben om te stemmen tegen een voordracht waarop spreker voorkomt. Spreker is niet van plan naar een dergelijke betrekking te solliciteeren. Volgens den heer van Eek was het geval, door hem uit de Vooruit aangehaald, verkeerd behandeld. Wanneer daar een uitkeering gegeven wordt, wordt die niet door spreker gegeven, maar vastgesteld door de Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon. Spreker moet eerlijk zeggen zich niet te herinneren, dat in een vergadering van Maatschappelijk Hulpbetoon, althans in een van de laatste vergaderingen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 4