MAANDAG 18 DECEMBEE 19,33.
Raadhuisbouw.
(Groeneveld e.a.)
na te maken. Spreker vindt het niet zulk een groote ver
dienste, dat een architect daartoe in staat is. Tientallen van
architecten zullen dat wel kunnen. Het is de vraag, of de
juiste teekeningen aanwezig zijn; volgens de monumenten
commissie zijn de juiste gegevens niet aanwezig, maar in
elk geval zal een bekwaam architect wel in staat zijn een
toren te maken, welke op den oude gelijkt. Is dat, vraagt
spreker, nu zulk een groote verdienste van den heer Krop
holler?
De heer Tepe doet opmerken, dat de groote verdienste
hierin zit, dat de heer Kropholler het inzicht heeft gehad.
De heer Groeneveld vraagt zich af, of de heer Kropholler
daarmede niet heeft gezondigd tegen de opdracht, want de
Monumenten-Commissie heeft duidelijk te kennen gegeven,
dat zij herbouw van den toren niet mogelijk en niet gewenscht
achtte. Het is geen misdaad van den lieer Kropholler, dat
hij het zoo heeft ontworpen, maar er was toch wel eenige
vergaande vrijheid bij.
Volgens den heer Tepe zou in het plan-Blaauw de Raad
zaal zoo onrustig liggen aan den openbaren weg en spreker
heeft in de schriftures, welke hij daarover heeft ontvangen,
zelfs gelezen, dat bij revolutionnaire bewegingen het ver
gaderen van den Raad onmogelijk zou worden gemaakt.
Daarvan heeft spreker in het geheel geen kippevel ge
kregen, zooals de heer Goslinga hem toevoegt. De Raad
heeft 300 jaren lang aan een verkeersweg, de Breestraat,
vergaderd en nu wil spreker aannemen, dat het 300 jaren
geleden in die straat iets rustiger was dan tegenwoordig,
maar in de jaren, gedurende welke hij er de Raads
vergaderingen heeft bijgewoond, was het daar in het geheel
niet rustig. Tijdens de Raadszittingen reden er honderden
auto's, welke de noodige en onnoodige signalen gaven, en
een groot aantal trams. En wat voor trams? Spoortreinen
waren er bij, welke het noodige leven maakten, en nu zal
spreker niet ontkennen, dat dit af en toe wel hinderlijk was,
maar het is toch nooit zoo hinderlijk geweest, dat er ooit
in den Raad is gezegd, dat het niet langer te doen was. De
Raad heeft altijd behoorlijk kunnen vergaderen en van
revolutionnaire bewegingen heeft men ook nooit iets gezien.
De ruiten van de Raadzaal zijn nooit ingegooid. Volgens
de schriftures, welke de Raadsleden hebben ontvangen,
komt dat nog wel, maar men zal dat dan maar rustig moeten
afwachten.
De heer Schüller heeft er op gewezen, dat men, toen het
Raadhuis is afgebrand, bezig was een nieuwe Raadzaal
te bouwen in een ander deel van het gebouw, maar ook aan
de Breestraat gelegen. Dat plan is destijds ook in den Raad
behandeld, maar geen enkel raadslid heeft daartegen be
zwaar gemaakt, dat die Raadzaal aan de Breestraat zou
komen, omdat men dan last van het rumoer zou hebben.
Dat rumoer heeft men eerst later ontdekt, toen de plannen
eenmaal waren ingediend en toen de heer Blaauw zijn Raad
zaal had ontworpen aan den openbaren weg en de heer
Kropholler aan een binnenplein. De heer Huurman zegt
nu, dat er in het oude gebouw geen andere ruimte was,
maar er was wel andere ruimte. Nu ontwerpt de heer Blaauw
zijn Raadzaal aan de Vischmarkt, waar het verkeer en het
rumoer natuurlijk veel minder zijn dan aan de Breestraat;
bovendien ligt de Raadzaal door het ontworpen plein nog
20 M. van den rijweg af. Spreker is absoluut overtuigd, dat
de Raad in de door den heer Blaauw ontworpen Raadzaal
rustig zal kunnen vergaderen en in het geheel geen last meer
zal hebben daar van straatrumoer.
De heer Mandcrs zegt, dat de Raadhuis-Advies-Commissie
dat ook niet ontkent, maar daarvoor dan ook noodig acht
dubbele ramen voor geluiddemping.
De heer Groeneveld behoeft de Raadhuis-Advies-Commissie
niet in alles te volgen; spreker heeft de overtuiging', dat dub
bele ramen of andere geluiddempende middelen niet noodig
zullen zijn. Het College heeft gewild dat, de representatieve
vertrekken aan den buitenkant liggen en daarbij behoort ook
de Raadzaal. Juist de Raadzaal, waar de vertegenwoordigers
van de burgerij vergaderen, behoort aan den buitenkant van
het stadhuis; in geen geval behoort hij ingebouwd heelemaal
binnen in het gebouw aan een binnenplein; dat geeft voor
sprekers gevoel het idee van een samenzwering. Naar aan
leiding van een voorbijgaande toeterende auto, merkt spreker
op dat men hier in het Nuts-gebouw ook niet veel last heeft
van rumoer en toch zit men hier aan den openbaren weg;
dit is dus een bewijs, dat men er weinig last van heeft.
Spreker heeft gezien, dat de heer Dudok aan de buitenzijde
van de raadzaal in het raadhuis te Hilversum 3 lantaarns
Raadhuisbouw.
(Groeneveld e.a.)
heeft aangebracht, en hem is meegedeeld, dat die zouden
branden wanneer de Raad vergadert. Spreker kan voor dat
symbool gevoelen, om aldus aan de burgerij te laten zien, dat
de Raad daar vergadert.
De heer Wilbrink acht het plein overbodig, spreker niet.
Dit is een quaestie van inzicht. Waar het Raadhuis van zelf
verkeer met zich brengt bij allerlei gelegenheden, maar
vooral bij huwelijken is het zeer wenschelijk, dat er een ruimte
beschikbaar is.
Volgens den heer Wilbrink was het assen-stelsel bij het
plan-Blaauw niet goed. Spreker heeft nog niet goed begrepen
wat de heer Wilbrink met het assen-stelsel bedoelt; hij weet
wel dat men bij wagens van assen spreekt, maar wat men
met een assen-stelsel bij het plan-Blaauw bedoelt, begrijpt
spreker niet goed. Spreker veronderstelt echter, dat de heer
Wilbrink daarmede bedoelt het gangenstelsel; de heer Wil
brink zegt nuin het geheel nietdan heeft hij dat niet bedoeld,
maar spreker acht het gangenstelsel in het plan-Blaauw het
beste van alle; bij het plan-Blaauw loopen de gangen het
geheele gebouw rond, terwijl ze bij de andere plannen hier
en daar doodloopen.
De heer Huurman betreurt, dat de oude gevel is gespaard,
waardoor het onmogelijk was een beter plan te ontwerpen.
Spreker is altijd die meening toegedaan geweest, maar de
heer Huurman niet, deze heeft gestemd voor het behoud
van den ouden gevel en is dus persoonlijk verantwoordelijk
voor het behoud van den ouden gevel.
De juridische bezwaren van den heer Donders kan spreker
niet deelen. De heer Donders stelt zich als het ware op het
standpunt, alsof hier een proces gevoerd wordt tusschen de
belangen van den een of anderen architect en die van Leiden,
waarbij hij als rechter moet uitmaken, welke belangen ge
schaad zijn, en als dan de belangen van dien architect ge
schaad zijn, moet het belang van de gemeente daarvoor
wijken. Het eenige echter wat hier boven alles moet gaan, is
het belang van de gemeente Leiden; wanneer daardoor per
soonlijke belangen van een architect geschaad worden, kan
de Raad dat betreuren, maar dat mag geen invloed hebben
op zijn besluiten.
Spreker kan den heer Donders niet toegeven, dat de heer
Blaauw gezondigd heeft tegen de opdracht. De heer Blaauw
heeft een grooter terrein tot zijn beschikking genomen dan
was aangegeven, maar in het schrijven van de Raadhuis -
Advies-Commissie aan den heer Kropholler dd. 22 Februari
1933 staat:
„Ook vermeent zij aan het inzicht der mededingers te
moeten overlaten op welke wijze de bestaande rooilijnbe
paling behoort te worden opgevat."
En verder:
„Indien IJ echter van oordeel zijt, dat een beter plan kan
tot stand komen bij wijziging of ruimer opvatting van ge
noemde bepaling, staat het U volkomen vrij van Uwe zienswij
ze melding te maken in de schriftelijke toelichting tot Uw
plan en deze zoo noodig door het indienen van enkele schetsen
te verduidelijken."
Daaruit blijkt wel, dat de heer Blaauw toestemming had
gekregen van de Raadhuis-Advies-Commissie om verandering
te brengen in de rooilijn. Maar wanneer er gezondigd is, dan
kan men zeggen, dat ook de heer Kropholler gezondigd heeft,
want in de opdracht stond, dat elke architect één plan indient
en de heer Kropholler heeft verschillende varianten inge
diend; spreker vindt dat niet zoo verschrikkelijk, maar het
was toch in strijd met de opdracht; hij kreeg daardoor 3 of
4 lootjes in de loterij en dus meer kans om te winnen. Spreker
vindt het geen misdaad, maar de kans van toewijzing aan hem
werd daardoor zeker grooter.
Met al die bezwaren van den heer Donders heeft men niets
te makenhet gemeentebestuur heeft aan geen enkelen ar
chitect opgedragen om een stadhuis te bouwen, maar aan 5
architecten om plannen te ontwerpen en niets anders; met
5.000.per stuk heeft de gemeente daarvoor behoorlijk
betaaldtoen die plannen werden ingediend was de gemeente
er van af, en had zij geen enkele verplichting meer tegenover
die architecten. De Raad is bevoegd alle 5 plannen te ver
werpen en een ander architect weer plannen te laten maken.
De gemeente heeft nooit de belofte gedaan, dat een van de 5
het stadhuis zou moeten bouwen. Met de betaling van de
plannen is de gemeente volkomen van de architecten af;
de Raad is volkomen vrij te doen en te laten wat hij wil met
die plannen; het zou mogelijk zijn, dat uitgemaakt werd, dat
een plan het beste was, maar dat om de een of andere b.v.
een financieele reden een ander plan moest worden uit
gevoerd. Hoe die plannen tot stand zijn gekomen, acht spreker
niet zoo buitengewoon gewichtig. Wanneer door verkeerde
voorlichting, wat spreker niet toegeeft, de architecten andere
plannen hebben gemaakt dan zij zouden hebben gemaakt