MAANDAG 18 DECEMBER 1933.
501
Raadhuisbouw.
(Schüller.)
van den Raad zoo angstvallig heeft vastgehouden aan het
advies van de Rijksmonumentencommissie tot herstel van
den ouden gevel. Met man en macht is men aan het werk
geweest; men is daarna ook doorgegaan onder het juk van
den Minister, die gedreigd heeft met vernietiging van een
eventueel raadsbesluit in anderen zin, waarbij de oude gevel
niet behouden werd. Dat gedeelte hebben de heeren wel
van de Rijks-Monumenten-Commissie overgenomen, maar
men zou dan toch zeggen: dat is toch een commissie van
deskundigen op dat gebied; dat zijn toch menschen van
jarenlange practijk, die niet alleen het stadhuisvraagstuk
te Leiden, maar ook in verschillende andere plaatsen te
beoordeelen hebben gehad en die nog steeds tot oordeelen
bevoegd zijn.
De Rijksmonumentencommissie zegt hierover in haar
rapport het volgende:
„Er is niemand in onze Afdeeling, die ook maar het ge
ringste ervoor voelt te trachten aan het nieuwe stadhuis
een karakter te geven in den geest van dat van den gevel.
Onze Afdeeling wenscht een nieuw gebouw, dat, even onom
wonden als het oude, het stempel toont van den tijd, waarin
het ontstond. En niemand kan zich daarom ontveinzen,
dat het aanzien van het nieuwe interieur geenszins zal be
antwoorden aan de verwachting, die de oude gevel wekt.
Voor de vlak achter den gevel liggende vertrekken zullen
de verhoudingen niet belangrijk behoeven te verschillen
van de oude, men kan zich daarvoor ook een behandeling
denken, die, zonder eenige vormnabootsing, bij de oude
deelen zich harmonisch aansluit, maar het geheele wezen
van het nieuwe gebouw zal toch volkomen van het oude
verschillen en moeten verschillen, reeds de ruimte-ont
wikkeling dwingt daartoe."
Over den toren zegt de Rijksmonumentencommissie:
„De toestand werd ten slotte zoo bedenkelijk, dat wij
op 16 April Uw College moesten adviseeren den toren onver
wijld te laten afbreken, omdat hij gevaar opleverde voor de
belendingen.
Nu op deze wijze niet alleen de spits, maar grootendeels
ook de romp is verdwenen, achten wij herbouw in den ouden
vorm te minder mogelijk, omdat wij in de bestaande op
metingen niet het geringste vertrouwen kunnen hebben,
sinds ons is gebleken, dat in de opmetingen van den voor
gevel, van dezelfde hand, fouten voorkomen van 1 M.
en meer."
Waarom maken, vraagt spreker, de voorstanders van het
behoud van den voorgevel dit deskundig advies niet tot
het hunne, waarom verwaarloozen zij het, waarom roepen
zijhosanna, Kropholler is deskundiger dan de Rijks
monumentencommissie, die het bovenstaande toch ook niet
zal hebben neergeschreven zonder zeker te weten, dat de
herbouw niet mogelijk was? Maar de heer Kropholler zegt
het en dan zegt een deel van den Raad het; omdat Krop
holler het op papier zet, kan het! Hier verwaarloozen die
heeren het eene deel van het rapport der Monumenten
commissie, terwijl zij het andere deel, betrekking hebbend
op den ouden gevel, wel aanvaarden.
Volgens den heer Tepe zou het representatief gedeelte
bij het plan-Blaauw liggen aan de zijde van de Vischmarkt,
maar wie dat plan heeft ingezien, kan aan de hand van de
foto's en de teekeningen constateeren, dat dat niet juist is.
Het is niet minder dan de Raadhuis-Advies-Commissie,
die naarvoren heeft gebracht, zoowel in haar rapport als
mondeling in de vergadering der Commissie van Fabricage,
dat juist de heer Kropholler in deze niet aan den gestelden
eisch heeft voldaan, en hoe de heeren er ook over hebben
gesproken, zij zijn er niet in geslaagd dat gedeelte van het
rapport der Raadhuis-Advies-Commissie te weerleggen. In
het algemeen moet een Raadzaal naar buiten spreken.
De heer Tepe zeide verder, dat een Raadzaal aan een
plein onjuist ligt.
Daarvan heeft men in 1928 nooit iets gehoord. De heer
Tepe zal toch niet willen beweren, dat het onmogelijk was
in het oude Raadhuis een raadzaal te ontwerpen, dieniet
aan de Breestraat lag; wie door en door het oude Raadhuis
kende, zal dat niet beweren. Toen spreker zooeven betoogde,
dat de ontwerper van het oude Raadhuis dan toch in elk
geval de Raadzaal aan de Breestraat had gebouwd, werd
er schamper gelachen, alsof men wilde zeggendat was
vroeger toen er zoo nu en dan een karretje voorbijging.
Dat argument geldt dan toch wel, want de Breestraat was
toch de hoofdverkeersweg, waar al het doorgaand verkeer
langs ging. In 1928 heeft men echter geen enkel bezwaar
vernomen over den last en de herrie en over eventueele
opstootjes, die zouden maken, dat de Raad niet rustig zou
kunnen vergaderen aan den kant van de Koornbrugsteeg,
waar de Raadzaal dan zou komen. Het is zeer juist gezien
Raadhuisbouw.
(Schüller e.a.)
van Blaauw, dat hij daar zijn Raadzaal gemaakt heeft. Het
argument van den heer Beekenkamp, dat de binnenplaats
te klein is, is niet houdbaar. Het prachtige Raadhuis, het
tegenwoordige Paleis te Amsterdam, heeft 2 binnenplaatsen
van veel kleiner afmetingen dan de binnenplaats in het
plan-Blaauw. Niemand heeft ooit beweerd, dat daardoor
aan de monumentaliteit van dat gebouw afbreuk is gedaan,
zooals de heer Beekenkamp wil beweren. Nu is het wel zeer
handig, dat men zegt: wij wachten met belangstelling af
wat de voorstanders van het plan-Blaauw ter verdediging
nog naar voren zullen brengen, maar dan draait men de zaak
om, omdat dit reeds volledig is neergelegd in het advies van
de Raadhuis-Advies-Commissie en daarnaast in het rapport
van de Commissie van Fabricage. De voorstanders van het
plan-Blaauw hebben in alle opzichten tijdig gezorgd, dat de
Raadsleden op de hoogte waren van hun meeningen. Het
advies van de Commissie van Fabricage aan het College is
18 October uitgebracht en in November afgedrukt; men
heeft dus een maand den tijd gehad om te lezen en na te
gaan wat de meening was van de Commissie van Fabricage
over de verschillende plannen en nu wil men nog eens weten
wat de leden van die commissie daarover hebben te zeggen
en verwijt men hun, dat zij niet eerst gesproken hebben,
terwijl de heeren nalatig blijven en niet eerder dan staande
deze vergadering met hun bezwaren en voorstellen komen.
Spreker heeft den heer Huurman meer dan eens bij de be
grooting hooren zeggen: hoe is het nu toch in vredesnaam
mogelijk om al die technische vraagstukken, die de heer
Schüller wel eens naar voren brengt, na te gaan.
De Raad bestaat voor een groot deel uit leeken en daarom
is het voor de leden niet mogelijk om, als dergelijke technische
dingen staande de vergadering naarvoren worden gebracht,
zich direct een juist oordeel te vormen. Hedenmiddag zijn
tot in détails beschouwingen gehouden over den technischen
kant van de zaak, maar het zou veel juister zijn geweest,
indien die heeren hun beschouwingen, zij het dan in beknopter
vorm, schriftelijk ter kennis van den Raad hadden gebracht,
zoodat het College ze behoorlijk had kunnen bestudeeren
en de overige Raadsleden en Burgemeester en Wethouders
de voorstellers behoorlijk hadden kunnen antwoorden. Het
is al erg genoeg, dat de beide betrokken leden van de Com
missie van Fabricage dat niet hebben gedaan, maar het is
zelfs een onvergeeflijke fout, dat de meening van de minder
heid van het College niet tijdig ter kennis van den Raad is
gebracht.
Spreker constateert ten slotte, dat zij, die zoo dikwijls
hun mond er vol van hebben, dat spreker en zijn fractie-
genooten door veel te praten en door voorstellen in te dienen
het parlementaire stelsel kapot maken, op dezen dag aan
dat stelsel een knauw hebben toegebracht, maar dat zij
dit niet willen erkennen, omdat zij het voor hun politiek
noodig hebben.
De heer van Weizen wil enkele opmerkingen maken, welke
hem van eenig belang toeschijnen. Vooreerst deze, dat uit het
gevoerde debat is gebleken, dat de ingediende plannen abso
luut niet de bevrediging hebben geschonken, welke verwacht
kon worden, hetgeen z.i. aan den opzet van de geheele zaak
is te wijten. Hij herinnert aan de poging, destijds door den
heer Knuttel gedaan, om een prijsvraag te doen uitschrijven,
waarbij een vrije deelneming van architecten mogelijk zou
zijn. Het besluit van den Raad om een opdracht te geven,
waarbij de architecten aan een bepaalde oplossing gebonden
waren, is feitelijk oorzaak geweest, dat de ingeleverde plannen
niet voldeden aan de eischen, welke aan een stadhuis mogen
worden gesteld.
Niettegenstaande de Raadsleden in dit geval niet meer
de vrije keuze hebben, doch de keuze in het bijzonder beperkt
wordt tusschen de plannen van de heeren Blaauw en Krop
holler, meent spreker aan het plan-Blaauw de voorkeur te
moeten geven. Spreker erkent, dat de heer Tepe een knap
pleidooi gehouden heeft voor het plan-Kropholler, waarbij
hij er den nadruk op legde, dat over de architectonische en
aesthetische waarde van een bepaald gebouw niet zoo heel
veel valt te redetwisten, doch dat een stadhuis het centrum
moet zijn van het op een bepaald oogenblik heerschend gezag.
Het plan-Kropholler ademt meer een Romaanschen geest;
waar dit karakter te veel uit het plan-Kropholler spreekt,
meent spreker de voorkeur te moeten geven aan het plan-
Blaauw.
De heer Bosman zal zich geheel onthouden van technische
beschouwingen zooals de heer Manders die hier nogal breed
opgezet heeftde heer Tepe heeft dat ook, doch in eenigszins
anderen vorm, gedaan. Spreker acht het altijd zeer beden
kelijk om zich te ver te wagen op een terrein, waarop men