MAANDAG 18 DECEMBER 1933.
499
Raadliuisbouw.
(Schüller e.a.)
de lieer Beekenkamp, maar wat zegt het verloop, dat de zaak
heeft genomen? Wat zegt de houding van den heer Beeken
kamp met de mede-onderteekenaren van diens voorstel en
van al degenen, die aan dat voorstel hun stem zullen geven?
Yan af Mei 1933 is het plan van de Gebroeders Van Nieu-
kerken bekend; van af 21 Augustus zijn bekend de plannen
der uitgenoodigde architecten met het advies der Raadhuis-
Advies-Commissie; vanaf 11 October is bekend het advies
van de Commissie van Fabricage en van af 16 November
is het voorstel van Burgemeester en Wethouders in het bezit
van de Raadsleden. Het is thans 18 December, zoodat alle
plannen, ook die van de Gebroeders van Nieukerken, reeds
vier maanden en het voorstel van Burgemeester en Wet
houders reeds een maand aan de Raadsleden bekend zijn.
In al dien tijd heeft de rechterzijde geen enkel voorstel
ingediend.
Waarom is Wethouder Tepe, vraagt spreker, in gebreke
gebleven om bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders
een minderheidsvoorstel in te dienen met de noodige bewijzen
voor de juistheid van zijn gevoelen? Waarom hebben de hee-
ren Beekenkamp en Manders nagelaten een schriftelijk minder
heidsrapport in te dienen bij dat van de meerderheid der
Commissie van Fabricage? Waarom heeft de heer Beeken
kamp, die van af Mei j.l. van de plannen der Gebroeders
van Nieukerken door en door op de hoogte was, als Raadslid
of als lid van de Commissie van Fabricage geen voorstel
gedaan om ook die plannen door de Raadhuis-Advies-Com
missie te laten beoordeelen? Waarom heeft de heer Beeken
kamp bij de behandeling in de Commissie van Fabricage
zelfs geen voorstel gedaan om in dien geest aan Burgemeester
en Wethouders te adviseeren? Waarom verzwijgt de heer
Beekenkamp, dat weliswaar de Raadhuis-Advies-Commissie
geen schriftelijk advies over het plan der heeren Van Nieu
kerken heeft uitgebracht, maar dat het oordeel dier Commissie
niet ten gunste van dat plan is, en tracht hij den schijn te
wekken, dat hij zooveel voor dat plan gevoelt?
Spreker en zijn fractiegenooten loopen niet in deze poli
tieke val. Het is een politiek spel van de laagste soort, dat
hier gespeeld wordt. De heer Beekenkamp weet, dat het plan
van de Gebroeders Van Nieukerken niet voor uitvoering in
aanmerking komt, maar, omdat hij nog één stem voor het
bereiken van zijn doel noodig heeft, tracht hij het Raadslid,
dat vóór de uitvoering van het plan-van Nieukerken is, voor
zich te winnen door dat plan er in te betrekken. Mocht
het hem straks gelukken zijn voorstel er door te krijgen,
dan laat hij even vroolijk het pain-van Nieukerken los en het
Raadslid, dat werkelijk voor dat plan wat gevoelt, in den steek.
Spreker geeft bedoeld Raadslid in overweging niet in dien
politieken val te loopen en, gezien het feit dat het de bedoeling
niet is en niet kan zijn om tot uitvoering van het plan-Van
Nieukerken te geraken, zich scharen onder de voorstaanders
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders en wel
op de nader door spreker aan te geven gronden.
Tevoren wil spreker op het volgende wijzen. Bij het voor
stel van den heer Beekenkamp zit het gif niet in den staart,
maar in den kop. Het is zoo vernuftig geredigeerd, dat bij
aanneming" ervan het plan-Blaauw automatisch zal worden
uitgeschakeld. De heer Beekenkamp wil, dat drie architecten,
van wie één geen opdracht heeft ontvangen, hun plannen
nader bezien, eventueel herzien, doch daarbij moeten eenige
voorwaarden worden vervuld. In de eerste plaats moeten de
ontwerpers rekening houden met de tegen hun plannen in
gediende bezwaren. Met welke bezwaren door de heeren Van
Nieukerken, over wier plan niet een beoordeeling is gegeven,
zooals dat over de andere plannen is geschied, rekening zal
moeten worden gehouden, blijft in het duister gehuld.
In de tweede plaats moet de oorspronkelijke opzet be
houden blijven. Dit beteekent dus zoowel voor het plan-
Blaauw als voor het plan-Kropholler het eerste project, niet
de variantendaaruit volgt, dat het plan-Blaauw alles waar
door het zich van andere onderscheidt, moet behouden, maar
dan volgt als derde voorwaarde, dat de grenzen van het op
11 Juli 1933 door den Raad aangegeven bouwterrein niet
overschreden zullen mogen worden. Een uiterst geraffineerde
toeleg! Blaauw moet zijn oorspronkelijken opzet handhaven
en toch tegelijkertijd zich aan het oorspronkelijke bouwter
rein houden. Dit beteekent practisch uitschakeling van den
heer Blaauw, wat overigens ook de bedoeling was. Spreker
wil zijn bewondering niet verbergen voor de vernuftige wijze,
waarop de bedoeling verborgen is, maar schroomt niet, even
als de andere leden niet geschroomd hebben zich voor het
plan-Kropholler uit te spreken, het voorstel-Beekenkamp te
betitelen als een politiek schandaal-voorstel.
De Voorzitter verzoekt den heer Schüller zich te matigen
en niet te spreken van „schandaal".
Raadliuisbouw.
(Schüller e.a.)
De heer Schüller zal dat bewijzen. De heer van Es zegt nu:
wij weten wie dat zegt. Spreker weet ook wie deze interruptie
plaatst; deze interruptie en dezen persoon weet spreker
naar waarde te schatten. Toen de sociaal-democraten het
in het begin van het stadhuisvraagstuk niet eens waren met
het College over de plaats van het Stadhuis, hebben zij
niet gewacht totdat het plan in den Raad aan de orde kwam,
maar hebben zij geregeld, zoowel in de Commissie van
Fabricage als in den Raad, tijdig hun inzichten op schrift
aan den Raad en aan het College doen toekomen, en tijd
noch kosten gespaard, wanneer daarop weer een praeadvies
of een beoordeeling van de commissie kwam; zij hebben
altijd voor oogen gehouden, dat als zij wat wilden bereiken
de raadsleden tijdig en behoorlijk van hun denkbeelden
kennis konden nemen; zij hebben altijd blijk gegeven het
op prijs te stellen, wanneer dezen dit ook deden. Het was
de plicht van de minderheid van het College, die willens en
wetens door haar verzaakt is, geweest om haar meening in
het voorstel van Burgemeester en Wethouders vast te
leggen; doelbewust heeft ook de minderheid haar gedachten
niet tevoren schriftelijk aan den Raad overgelegd. Doel
bewust is dit voorstel van den heer Beekenkamp c.s. staande
de behandeling van het vraagstuk ingediend op dezelfde
wijze is indertijd het plan-Dudok getorpedeerd om den
Raad te overrompelen en er in te laten vliegen, doordat
de leden niet behoorlijk van het voorstel kennis konden
nemen en het niet begrepen. Een dergelijk verwijt kan men
den sociaal-democraten ten aanzien van het stadhuisvraag
stuk niet doen. Spreker tart de rechterzijde ook maar met
één feit aan te toonen, dat spreker en zijn fractiegenooten
niet altijd royaal hun meening tijdig aan Burgemeester en
Wethouders, aan de Commissie van Fabricage en aan de
andere Raadsleden hebben kenbaar gemaakt en niet steeds
open kaart hebben gespeeld. Zij hebben altijd zoo tijdig
hun oordeel gepubliceerd, dat ook buiten den Raad staande
personen, die him meening over de verschillende voorstellen
wilden uitspreken, daartoe in de gelegenheid waren. De
rechterzijde heeft dat doelbewust nagelaten, want men
schermt er hier wel mede, dat de politiek buiten het stadhuis
vraagstuk moet blijven, maar de rechterzijde heeft tijdens
de behandeling van het stadhuisvraagstuk nooit anders
gedaan dan hooge politiek voeren, een soort zeer doorzichtige
politiek, waarbij altijd werd getracht iemand er in te laten
vliegen en nooit aan anderen de gelegenheid werd gelaten
hun gedachten over de voorstellen te formuleeren. Zoo is
het ook hedenmiddag gegaan.
Toen spreker zooeven het voorstel van den heer Beeken
kamp op een bepaalde wijze kwalificeerde, vroeg de Voor
zitter hem zich iets te matigen. Spreker begrijpt niet, hoe
de Voorzitter dat heeft kunnen doen. Ziet het College niet
in of wil het misschien niet inzien, welke tactiek hier gevolgd,
welke politiek hier gespeeld wordt? Ziet het niet in, dat het
door de indiening van dit voorstel van den heer Beekenkamp
in zijn beleid wordt getroffen?
De Voorzitter vraagt of de heer Schüller het College al
gehoord heeft.
De heer Schüller antwoordt, dat hij het College nog niet
gehoord heeft, maar dat hij uit het feit, dat de Voorzitter
met den hamer tikte, toen hij het voorstel-Beekenkamp
kwalificeerde op de wijze als hij dat deed, den indruk heeft
gekregen, dat de Voorzitter het voorstel niet zoo erg opnam
als spreker dat deed.
De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller hem verkeerd heeft
begrepen. Hij meende, dat de heer Schüller ten aanzien van
een daad van zijn medeleden niet mocht spreken van „sehan-
daligen opzet". Dat woord „schandalig" had hij beter door
een ander woord kunnen vervangen. Als de wijze van op
treden van de politieke tegenstanders van den heer Schüller
hem niet behaagt, behoeft hij niet dadelijk de kwalificatie
„schandalig" te bezigen. Indien spreker hem tot matiging
aanspoort, dan doet hij dit, omdat hij het beter vindt, dat
men zich bij de behandeling van dit vraagstuk van matige ter
men bedient, aangezien de zaak dan beter tot haar recht komt.
De heer Schüller doet opmerken, dat men in gematigde
en bedekte uitdrukkingen geraffineerd en gemeen kan zijn,
maar openlijk zijn meening zeggen is eerlijker. Hij heeft,
zooals hij al meermalen heeft verteld, slechts een lagere
school bezocht niet een H. B. S. of een gymnasium; hij
heeft ook niet op kosten van den Staat een universiteit
doorloopen en nu kan de door hem gebezigde uitdrukking
eenigszins ruw zijn, maar de heeren begrijpen hem wel en
daar gaat het toch maar om.