498 MAANDAG 18 DECEMBER 1933. Raadhuisbouw. (Wilbrink e.a.) De heer Wilbrink doet opmerken, dat hij dat niet zegt. De heer Schüllcr .zijn meening zal kenbaar maken. Spreker is het niet met den heer Wilbrink eens, dat die leden van de Commissie van Fabricage, die met een voorstel van het College meegaan, hun oordeel moeten uitspreken vóór de tegenstanders van een dergelijk voorstel. Spreker zal 3 punten behandelen, n.l. de z.g. partijdigheid van de Raadhuis-Advies-Commissie, het voorstel-Beekenkamp en de critiek en wat daarmede samenhangt. Zoowel in als buiten den Raad, zij het dan in anderen toonaard, is critiek geleverd op de z.g. partijdige beoordeeling door de Raadhuis-Advies-Commissie; de raadsleden, die daar over gesproken hebben, hebben dit in een waas gedaan, hebben getracht dat te verbergen, maar lieten toch in elk geval doorschemeren, al werd het niet letterlijk gezegd, dat de Raadhuis-Advies-Commissie partijdig was geweest. Spreker acht dat onjuist, al heeft z.i. in één ding de Raadhuis-Advies- Commissie niet juist gehandeld, n.l. dat zij zonder medeweten, althans zonder toestemming, van het College de 5 architecten bij elkaar heeft geroepen over het eventueel indienen van een variantplan; alleen deze fout rekent hij de Raadhuis- Advies-Commissie aan, maar door de publicatie van de brief wisseling is nu toch wel onomstootelijk komen vast te staan, dat zij niet de plannen partijdig heeft beoordeeld en de archi tecten partijdig behandeld. Sprekers voorstel, namens de fractie gedaan, tot publicatie van de briefwisseling was niet bedoeld om sensatie te verwekken om het stadhuisvraagstuk, maar om de reeds verwekte sensatie weg te nemen, zoodat men zou kunnen beraadslagen in een sfeer, waaruit alle sen satie weggenomen was. Daarin is spreker geslaagd; door het publiceeren van deze stukken is aan alle gewroet, gemier en agitatie van het Kropholler-reclame-bureau de bodem ingeslagen en is duidelijk komen vast te staan, dat de Raad huis-Advies-Commissie in deze geen enkele blaam treft. Deze zaak is ook behandeld in de Commissie van Fabricage en de Raadhuis-Advies-Commissie heeft die Commissie van advies gediend. De Raadhuis-Advies-Commissie wilde niet in het openbaar de aanvallen afweren, welke op haar beleid waren gericht, maar zij heeft dat wel gedaan in de vergade ring van de Commissie van Fabricage, waar haar voorzitter het volgende zeide: „Spreker verklaart vervolgens namens de Raadhuis-Advies-Commissie zulks naar aanleiding van verschillende beschouwingen in de pers, waarin de onpar tijdigheid der Commissie in twijfel is getrokken dat de Raadhuis-Advies-Commissie bij haar beoordeeling van de plannen de grootst mogelijke objectiviteit heeft betracht en deze uitsluitend zakelijk heeft getoetst. Van eenige voorin genomenheid ten gunste van het plan-Blaauw is geen sprake geweest." Er is herhaaldelijk op gewezen, dat twee of drie leden van den B. N. A., den Bond van Nederlandsche Architecten, deel uitmaakten van de Raadhuis-Advies-Commissie en als zoodanig hun oordeel over de plannen hebben kunnen uit spreken, maar spreker vraagt, of men nu werkelijk gelooft, dat die twee of drie leden zulk een overwicht op de overige leden der Commissie hebben kunnen doen gelden, dat dezen alleen op grond van het feit, dat de heer Kropholler geen lid van den B. N. A. is, bereid waren een partijdige uitspraak te doen. Als bewijs van het tegendeel wil spreker aanhalen het feit, dat op 13 Augustus 1931 tot den Raad een adres is gericht, waarin er op werd aangedrongen den heer Krop holler alsnog het maken van een ontwerp voor het Leidsche stadhuis op te dragen en waarvan een van de onderteekenaren was dr. van Gelder, de voorzitter van de Raadhuis-Advies- Commissie. Denkt men, dat iemand als dr. van Gelder, die overtuigd was, dat de heer Kropholler in staat is een plan voor het Leidsche stadhuis te maken, diens plan alleen zou af keuren, omdat hij geen lid van den B. N. A. is? Denkt men, vraagt spreker, dat de oud-Directeur van Gemeentewerken, de heer Driessen, het werk van den heer Kropholler niet zou bekronen alleen op grond van zulk een motief, indien hij overtuigd was, dat dat werk boven dat van den heer Blaauw uitstak? Spreker heeft twee mannen van beteekenis genoemd, die zich zeker niet zouden laten intimideeren door enkele andere leden der Commissie, die lid van den B. N. A. zijn. Verder wil spreker zich beroepen op het oordeel van Prof. Wattjes, die in het Bouwbedrijf van 20 October 1933 het volgende heeft geschreven: „Indien de beoordeeling van de adviescommissie eenige partijdigheid of kliekgeest zou hebben verraden, of indien naar mijn persoonlijke overtuiging Kropholler's plan duidelijk boven dat van Blaauw zou uitblinken, dan zou ik zeker gaarne dit adres ondersteunen. Vermoedelijk zou het echter dan ook aan degenen, die namen voor de onderteekening van dit Raadhuisbouw. (Schüller e.a.) adres verzameld hebben, gelukt zijn om naast kunst-critici op het gebied van andere kunsten, en naast hoogleeraren, wier wetenschappelijke beteekenis aan hun oordeel over architectuur geenerlei gezag geeft, ook verschillende archi tecten tot onderteekening te bewegen. Ik acht het werk van Kropholler zeer hoog; indien Krop holler in het geval van het Leidsche raadhuis de dupe zou zijn geworden van vereenigings-partijzucht, dan zou ik zeker niet aarzelen een dergelijke partijdigheid sterk te bestrijden. Kropholler heeft echter bij het maken van zijn Leidsch raad- huis-ontwerp geen gelukkige hand gehad; hij is naar mijn meening ik vermoed, dat velen die deelen beneden zijn algemeen vermogen gebleven. Zooiets komt voor; ook Mer- tens heeft bij dit ontwerp iets geleverd, dat verre beneden de algemeene kwaliteit van zijn werk blijft. De advies-com missie heeft in haar beoordeeling van de plattegronden van Kropholler's plan volkomen gelijk, ook al moge men haar motiveering niet in alle details onderschrijven. Dat ook de plattegrond architectonische beteekenis heeft, dat goede binnenarchitectuur een architectonisch-goede distributie van den plattegrond tot noodzakelijke voorwaarde heeft, dat zullen de meeste niet-bouwkundigen niet beseffen, hoe knap zij ook in een of andere wetenschap of in een andere kunst dan bouwkunst zijn. In dit opzicht is Kropholler's plan in het algemeen slecht, Blaauw's plan in het algemeen zeer goed." Naar het oordeel van prof. Wattjes was dus het oordeel van de Raadhuis-Advies-Commissie niet partijdig. De heer Beekenkamp begon zijn rede met te zeggen, dat politieke speculatie bij het stadhuisvraagstuk verbannen be hoort te worden, en hij deed een beroep op den Raad om zich tot die hoogte op te werken. De heer Tepe heeft verklaard, niet voor Kropholler te zijn omdat deze katholiek is; hij had den heer Kropholler reeds voor zich als bouwmeester aangewezen vóórdat er zelfs sprake was van een opdracht aan den heer Dudok en hij had er steeds naar gestreefd, dat de opdracht aan den heer Krop holler verstrekt zou worden. De heer Kropholler is een scheppend kunstenaar naar de beginselen van den heer Tepe. De heer Tepe zegt: het plan- Kropholler heeft aan onze rechtmatige verlangens voldaan. Wie bedoelt hij met „onze"? Natuurlijk hen, die zijn be ginselen zijn toegedaan, dus den katholieken beginselen. En toch verklaart de heer Tepe niet voor den heer Kropholler te zijn, omdat hij katholiek is. De heer Wilmer zegt, dat liet debat nu op lager peil komt. De heer Seliiiller gelooft wel, dat hij in de goede richting is; dat de interrupties van dien kant al komen, bewijst dat spreker de bewering van den heer Tepe juist heeft aange voeld. Wat den samensteller van de brochure Het Leidsche Stad huis is overkomen, overkomt ook den heeren Tepe en Manders. Wat de heer Tepe van architect Jan Jans aanhaalde, werd even tevoren door den lieer Manders bestreden. Het beroep van den heer Beekenkamp op den Raad om de politiek niet bij dit vraagstuk te betrekken, wat op zich zelf van den heer Beekenkamp maar een schijnvertooning was, heeft op den heer Tepe geen invloed gehad, want hij trachtte volgens hem een sociaal-democratisch architect tegen de sociaal democraten uit te spelen. Het betoog van den Wethouder was niet anders dan een politiek spel. Het is merkwaardig, dat de kroongetuige van den heer Tepe de architect Jan Jans is, hoewel hij tevoren de maat schappelijke inzichten van dien architect scherp had veroor deeld en diens grondstelling, waarop zijn architectonisch oordeel gegrond is, verworpen had. Doch dan haalt de heer Tepe de bewonderende woorden van Jan Jans over Krop holler met welgevallen aandeze bewondering is echter voort gesproten uit den geest, dien de heer Tepe tevoren zoo scherp veroordeelt. Maar gesteld, dat de heer Tepe tevoren niet zelf zijn kroon getuige verzaakt had, dan zou zijn getuigenis hier nog niets beteekenen. In het artikel van Jan Jans werd gesproken over den archaïschen geest van Kropholler, hetgeen wil zeggen, dat hij oude bouwvormen toepast en overneemt. Bij de abdij van Egmond kan dit tot prachtige resultaten leiden. De resultaten in Noordwijkerhout en Waalwijk zijn sterk aan vechtbaar. Iets dergelijks moet men in Leiden nu juist niet hebben. Thans vaart men reeds 4 jaar op het compas van de Rijksmonumenten-commissie, die echter uitdrukkelijk als haar meening heeft doen kennen, dat het nieuwe gebouw van het stadhuis een monument van dezen tijd moet zijn. Geen politieke speculaties bij het stadhuisvraagstuk, zegt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 22