494 MAANDAG 18 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Tepe.)
dan het eerste en versterkt het bovendien, over de inrichting,
over de rangschikking en groepeering der dienstvertrekken
valt te redeneeren; door onderling overleg tusschen gemeen
tebestuur en bouwmeester zijn daaromtrent schikkingen te
treffen, wijzigingen aan te brengen, waardoor aan eventueele
bezwaren kan worden tegemoetgekomen. Transigeeren met
den architect omtrent belangrijke punten in zijn architec
tonische schepping is echter volstrekt onmogelijk, tenminste
indien de architect een waar kunstenaar is. Reeds menig
architectonisch onverantwoord bouwwerk is in Nederland tot
stand gekomen door de fatale opvatting, dat de practische
bruikbaarheid moet praedomineeren boven de eischen van
schoonheid. Spreker heeft alle reden om aan te nemen, dat ook
de Raadhuis-Advies-Commissie dit noodlottige standpunt
heeft ingenomen: immers terwijl alle fouten van het plan-
Blaauw met den mantel der liefde worden bedekt, en tege
lijkertijd het middel tot verbetering dier fouten aan de hand
wordt gedaan, worden de bezwaren, die de Commissie in het
plan-Kropholler heeft ontdekt, als onoverkomelijk beschouwd.
En zulks niettegenstaande het feit, dat de Commissie voor
Krophollers vormgeving slechts woorden van lof weet te
vinden.
Vanwaar dat verschil in appreciatie? Het komt bij spreker
niet op, de Commissie van opzettelijke verwaarloozing der
objectiviteit of van persoonlijke vooringenomenheid te ver
denken, laat staan te beschuldigen. De verklaring van het
door hem gesignaleerde, niet te loochenen feit, meent hij dan
ook slechts hierin te moeten zoeken, dat voor de Commissie
de overzichtelijkheid van de plattegronden de belangrijkste,
de doorslaggevende factor is. Van de plattegronden van het
plan-Blaauw zegt zij,,Het ontwerp onderscheidt zich door
zeer overzichtelijke en duidelijke plattegronden, gebaseerd
op twee hoofdassen. Dit duidelijk sprekende assenstelsel is
van groote beteekenis voor de geslaagdheid van het geheele
plan."
Terwijl zij omtrent de plattegronden van het plan-Krop
holler haar meening aldus samenvat: „Bij de beschouwing
der plattegronden en doorsneden treft een willekeurig lijkende
onregelmatigheid, die tengevolge heeft, dat de indeeling van
het gebouw niet overzichtelijk is."
Spreker laat de juistheid van beide beschouwingen in het
midden -j- door andere, eveneens bevoegde beoordeelaars
is die juistheid op z.i. zeer goede gronden betwist en even
eens laat hij buiten beschouwing de vraag, of de overzichte
lijkheid van de plattegronden van het plan-Blaauw aan
genomen, dat zij inderdaad in zooveel grooter mate zou aan
wezig zijn uitsluitend verkregen is en kon worden door de
eigenmachtige ingebruikneming van niet daartoe aangewezen
terreinen door den heer Blaauw, en hij verdiept zich er der
halve thans ook niet in, welke de consequenties "van dit feit
behooren te zijnhij wilde er alleen op wijzen, dat de kennelijke
bewondering van de Commissie voor de overzichtelijkheid
van Blaauw's plattegronden de meest aannemelijke verkla
ring geeft voor de clementie, waarmede zij de gebreken van
het plan Blaauw vergoelijkt en door de vingers ziet.
Aangezien naar sprekers oordeel op de zooeven genoemde
gronden niet de plattegronden, doch de vormgeving, de
architectonische schoonheid het zwaartepunt behoort te zijn
bij de beoordeeling der plannen, gevoelt spreker zich veel
eer geneigd en gerechtigd om clementie te betrachten ten
aanzien van de bezwaren, tegen de plattegronden van Krop
hollers plan eventueel aan te voeren, terwille van de onmis
kenbare eenheid, schoonheid en harmonieuze monumentali
teit Van zijn architectonische schepping.
Een critische beschouwing van Krophollers plattegronden
laat spreker derhalve gaarne aan anderen over; slechts wil
hij hieromtrent verklaren, dat nauwgezette bestudeering van
d e plannen, maar meer nog kennisneming van hetgeen ande
ren, in deze meer bevoegd dan spreker, hieromtrent publi
ceerden, hem de volle overtuiging schonk, dat in die platte
gronden geenszins een motief kan gevonden worden om het
plan Kropholler af te wijzen. Slechts dan zou dit naar sprekers
meening, en dan nog slechts wellicht, te rechtvaardigen zijn,
wanneer: primo er algeheele gelijkwaardigheid bestond in
architectonische en aesthetische kwaliteiten van de beide
concurreerende plannen en secundo er tevens gelijkheid aan
wezig was ten aanzien van het door beide architecten in hun
plannen betrokken terrein.
Dat aan de tweede voorwaarde niet voldaan is, is een feit
voor tegenspraak niet vatbaar. Maar dat ook de eerste voor
waarde niet aanwezig is, zal spreker thans trachten aan te
toonen.
De vraag, welk ontwerp in aesthetischen zin superieur
genoemd moet worden, is, gelijk spreker reeds zeide, niet
uitsluitend een kwestie van gevoel, van smaak, waarover
niet valt te redetwisten. Ook de schoonheid is aan bepaalde
Raadhuisbouw.
(Tepe.)
verstandelijke wetten gebonden, hoezeer ook gevoel en in
spiratie voor den waren kunstenaar onontbeerlijk zijn. Een
werk, waarin deze wetten van het verstand, van de logica
niet worden inachtgenomen, kan geen aanspraak maken op
den naam: kunstwerk.
In welk opzicht nu zondigt het plan-Blaauw tegen deze
wetten? In het Definitief Programma van eischen staat op
blz. 2: „Er wordt nadrukkelijk de aandacht op gevestigd,
dat het gewenscht is aan den ouden gevel met zijn bordes
en andere toegangen de functie te hergeven, welke hij in de
traditie van Leiden heeft!" en verder (nog belangrijker):
„Het zwaartepunt van het Stadhuis als representatief centrum
van het stadsbestuur moet aan de Breestraat liggen: het
administratief centrum kan zijn hoofdaccenten vinden aan
Vischmarkt en Koornbrugsteeg."
Dit is dus een primaire eisch, die geheel de architectuur
van dit bouwwerk moet beheerschen, die logisch voort
vloeit uit den eerbied en de liefde, door den Raad betoond
voor een schoone traditie, voor edele bouwkundige vormen
uit een roemrijk verleden, toen hij in meerderheid besloot tot
handhaving van den ouden gevel.
In hoeverre nu voldoet het door de R. A. C. en door de
meerderheid van het College voor uitvoering aanbevolen plan
aan dezen cardinalen eisch? In geen enkel opzicht. De R.A.C.
zegt in haar „samenvattend en eindoordeel" over het plan-
Blaauw: „De vondst van het open plein aan de Vischmarkt
mag bijzonder gelukkig heeten en de uitstekende wijze,
waarop niet slechts de oude gevel, maar het geheele Breestraat -
gebouw tot zijn recht wordt gebracht, is zeer prijzenswaardig."
Als spreker deze woorden niet met eigen oogen gezien had,
zou hij niet kunnen gelooven, dat ze geschreven zijn. Zeker,
het plein aan de Vischmarkt is ongetwijfeld een vondst, die
zij het ook gerugsteund door de wederrechtelijke occupatie
van eenige perceelen, het door de Commissie blijkbaar zoo
hevig bewonderde assenstelsel uitvoerbaar maakte, maar die
ook in zoo flagranten strijd is met dien meest essentieelen
eisch van het programma, dat het zwaartepunt van het
stadhuis aan de Breestraat moet liggen, dat spreker zonder
schroom durft te beweren, dat het plan-Blaauw juist
in dit opzicht zwaarder tegen dien eisch zondigt daneenig
ander plan, ja sterker dat het dien eisch volmaakt negeert. Den
onbevangen beoordeelaar moet deze waarheid onmiddellijk
in het oog springen: Blaauw verlegt het zwaartepunt, het
hoofdaccent van liet stadhuis naar de Vischmarktzijde. Wie
toch heeft ooit gehoord van een stadhuis, aan de achterzijde
begrensd door een groot plein, niet door een secundaire, ver
loren, open ruimte, die de bijzondere aandacht "vraagt, noch
uit stedebouwkundig, noch uit verkeers-oogpunt, doch door
een plein, juist geprojecteerd, gewild en verdedigd wegens
zijn stedebouwkundige en functioneele beteekenis, bekroond
door een machtigen, monumentaal bedoelden toren en als
representatief element in het geheel geaccentueerd door het
feit, dat het belangrijkste representatieve gedeelte van het
stadhuis, de raadzaal, aan dit plein geprojecteerd is?
De Raadhuis-Advies-Commissie erkent dit implicite, waar
zij, na er op gewezen te hebben, dat de raadzaal in het plan-
Blaauw niet zoo rustig is gelegen als aan een binnenplein,
vervolgt: „Daartegenover staat, dat het Raadhuiskarakter
door deze ligging zeer goed en treffend wordt geaccentueerd."
Met andere woorden: het hoofdaccent ligt ook volgens de
Commissie aan het plein, aan de Vischmarkt dus.
Maar wat blijft er dan over van den eisch, dat het zwaarte-,
punt van het Stadhuis als representatief centrum van het
stadsbestuur aan de Breestraat moet liggen? Hoe komt het,
dat de Commissie verzuimt er op te wijzen dat het plan-
Blaauw aan dezen primairen eisch niet voldoet?
Voor deze in het oog loopende inconsequentie kan spreker
wederom slechts één verklaring vinden: de matelooze be-
•wondering van de Commissie voor het assenstelsel, dat haar
klaarblijkelijk zoo verblind heeft, dat zij geen oog meer had
voor deze schromelijke negeering der meest fundamenteele
conditie van het programma, voor dit volslagen gebrek aan
eerbied voor den ouden gevel. Dit enkele feit is naar sprekers
meening reeds voldoende om het plan Blaauw onaannemelijk
te verklaren.
Wat de architectuur van de achterzijde betreft, hier komt
men wellicht gedeeltelijk, maar dan ook slechts gedeeltelijk,
op het terrein van den smaak, waarover niet valt te rede
twisten. Zoo is b.v. het aanmerkelijk lrooger optrekken van
den Vischmarktbouw boven den voorgevel niet enkel een
kwestie van smaak, maar eveneens een aanwijsbare ernstige
fout, gezien de premisse, dat het zwaartepunt van het re
presentatief gedeelte aan de Breestraat moet liggen. Er is
waarlijk niet veel deskundigheid voor vereischt om uit de
beschouwing van het plan-Blaauw de conclusie te kunnen trek
ken, dat het zwaartepunt van het stadhuis geheel gelegd is aan