MAANDAG 18 DECEMBER 1933. 493 Raadhuisbouw. (Tepe e.a.) dat deze kerken velen zelfs te kil, te doodsch zijn. Dat is, wat na lang overdenken de oplossing schijnt van de vraag, waarom voldoen deze schoone gebouwen niet als kerk? Want als gebouw zijn ze indrukwekkend mooi. Toont bet Raadhuis te Noordwijkerbout en het bankgebouw te Alkmaar niet duidebjk, dat deze kunst zich veel gelukkiger leent voor profanen bouw dan voor een kerk? Daar althans is de eisch niet noodzakebjk, dat de stof vergeestelijkt wordt." En vervolgens laat spreker een antwoord op die vraag geven door een socialistisch vakman, liever gezegd kunst broeder van den heer Kropholler, den heer Jan Jans. De heer Schüller zegt, dat de heer Jan Jans geen sociaal democraat is. De heer Tepe zegt, dat hij het dan zeker sinds de behande ling van het Raadhuis vraagstuk hier niet meer was. De heer Manders zegt, dat de heer Jan Jans wel sociaal democraat was toen hij dat schreef. De heer Tepe zegt, dat de heer Jan Jans verder in zijn artikel schrijft: „In Krophollere bouwkunst is altijd de heele-Kropholler. De Beurs-Berlagiaan, sterk Romaansch beïnvloed en ondanks Krophollere Katholicisme, een bijna Protestantsche weder geboorte bestrevend der middeleeuwsche Baksteengothiek, in den eenvoudigen vorm, zooals wij dien vinden bij de oude dorpskerken. Men kan zijn werk archaïsch noemen, maar het is de volkomen eerlijke uiting van een geest, die van uit een schoon verleden een schoone toekomst ziet, zij het dan als wedergeboorte van dat schoone verleden en de daarin heerschende geesteswaarden." En verder: „Krophollere stoerheid en eenvoud zal zich hier verdragen met den ouden gevel, die bleef. Daarbij klinken uit zijn werk ondanks zijn middeleeuwsch gehalte de eerste geluiden van de democratie, die komende is. Dit omdat de katholiek Kropholler leerling is van Berlage, den grooten Heiden zooals Toorop zegt." Beide getuigenissen zijn onverdacht en sprekend genoeg om hen die vreezen mochten dat de paapsche stoutigheid hier het hoofd opstak, volkomen gerust te stellen. Wanneer spreker thans, na verklaard te hebben welke niet de redenen waren, die spreker in Kropholler den aan gewezen man deden zien, uiteenzet welke dat dan wèl waren, dan is dit met een woord geschied. Het werk, door dezen architect totstand gebracht, dat hem doet kennen, niet alleen als een bekwaam bouwkundige, maar ook als een scheppend kunstenaar. Spreker noemt slechts zijn monumentale bouwwerken in Amsterdam en Watergraafsmeer, in Rotterdam en den Haag, in Alkmaar, Waalwijk en Noordwijkerhout. „In Krophollere bouwkunst is altijd de heele Kropholler" zegt Jan Jans, de socialist. „Een der zeldzame kunstenaars onder de tallooze bouw kundigen" noemt de niet-katholieke Mr. Eeltkamp hem. Deze uitspraken bevestigen volkomen de reeds sinds lang bij spreker gevestigde overtuiging en geven zeer volmaakt weer de redenen, die hem van den beginne af van Kropholler meer dan van eenig ander een goede oplossing deden ver- wachten. En wel met name juist voor de hier gestelde taak. Door het besluit van den Raad immers tot behoud van den ouden gevel was de opdracht van de architecten niet slechts technisch, maar ook aesthetisch tot zekere hoogte omlijnd, begrensd; een geheel vrije uitvoering was daardoor uitgesloten; de architecten waren door dat besluit gebonden om te streven naar het scheppen van een harmonisch geheel tusschen oud en nieuw en aanpassing aan het oude stadsbeeld. Wie nu kon die taak bevredigender vervullen dan de man, van wien wederom Jan Jans terecht getuigt: „men kan zijn werk archaïsch noemen, maar het is de volkomen eerlijke uiting van een geest, die vanuit een schoon verleden een schoone toekomst ziet", dan de man, die in zijn rapport tot zijn raadhuisplan verklaart: „Alle nieuwe vormen van het ontwerp zijn (naar ondergeteekende's onveranderlijke wijze van werken) evolueering van reeds vroeger of in onze dagen gebruikte met vermijding eenerzijds van copie en anderzijds van paradoxale reactie op bestaande vormen", dan de man eindeüjk, die in Alkmaar met de daad bewees spreker bepaalt zich slechts tot dit meest recente voorbeeld hoe hij in staat is om in een oud stadsdeel moderne architectuur te scheppen, als ware zij er in gegroeid. Na kennisneming van de plannen zag spreker dan ook niet alleen zijn verwachting tenvolle bevestigd, maar hij verwachtte zelfs met stelligheid, dat de Oommissie van Raadhuisbouw. (Tepe e.a.) Advies, zoo al niet eenstemmig, dan toch in meerderheid dit inzicht zou deelen. Dat het eenstemmig, door de Commissie uitgebracht advies spreker niet alleen teleurstelde, maar hem zelfs eenigszins deed twijfelen aan de juistheid van zijn oordeel, erkent hij onomwonden. Hij heeft zich in die dagen angst vallig afgevraagd, of hij tegenover het eenparig oordeel van een aantal hoogstaande mannen zijn oordeel wel zou kunnen handhaven. Gelukkig echter hebben Burgemeester en Wet houders met eenstemmigheid besloten om aan de ingezonden plannen zooveel mogelijk publiciteit te geven, teneinde de publieke opinie in de gelegenheid te stellen zich kenbaar te maken. Gelukkig, zegt spreker, aangezien hij de intieme convictie had, dat er behalve hij niet alleen een groot aantal Leidsche en Nederlandsche staatsburgers, wien men althans eenigen kijk op de zaak niet zonder meer ontzeggen kan, de voorkeur zouden geven aan het plan-Kropholler, maar dat ook een groot aantal deskundigen zich met de uitspraak der Com missie van Advies geenszins konden vereenigen. Zijn ver wachtingen zijn in dit opzicht geenszins teleurgesteld. Al erkent hij gaarne, dat niet alle literatuur, over de Leidsche Stadhuiskwestie geschreven, zwaar behoeft te wegen, toch zal men hem moeten toegeven, dat er door tal van gezag hebbende personen uiterst doordachte en wel gefundeerde betoogen geleverd zijn ten bewijze, dat niet het pïan-Blaauw, maar het plan-Kropholler het eenige is, dat voor uitvoering in aanmerking kan komen. Men zie de brochure „Het Leidsche Stadhuis". Deze krachtige en overtuigende stemmen uit het publiek, ook uit het deskundige publiek, deden spreker zijn aan vankelijke aarzeling overwinnen en hergaven hem het ver trouwen in zijn eigen oordeel. Wanneer spreker de meening verkondigt, dat het plan- Kropholler niet alleen de voorkeur verdient boven het plan- Blaauw, maar dat de uitvoering van dit plan de rechtmatige verlangens tenvolle zal bevredigen, dan is hij er zeker van, niet alleen uit eigen naam, maar geheel in den geest van een groot deel der Leidsche, ja der Nederlandsche bevolking te spreken. Spreker verzoekt hier zijn rede te mogen afbreken. De Voorzitter heeft geen bezwaar om aan dit verzoek van den heer Tepe te voldoen en schorst vervolgens de ver gadering tot des avonds te 8 uur. Voortzetting van (le geschorste openbare vergadering op Maandag 18 December 1933, des avonds te 8 uur. Aanwezig zijn thans alle leden. Voortgezet wordt de behandeling van punt 25 der agenda. De heer Tepe zet zijn rede voort en zegt, dat het na het voorafgaande wel verklaarbaar zal zijn, dat hij nog geen gewag maakte van de plannen der architecten Buurman, van der Laan en Mertens. Aangezien het zwaartepunt van het stadhuisvraagstuk ligt, althans behoort te liggen in de vormgeving, de architectuur, de vereeniging van oud en nieuw tot een harmonisch, monumentaal geheel, de aanpassing, de saamhoorigheid van dat monumentale geheel met het om ringende stadsbeeld, konden de overigens voortreffelijke eigenschappen van die 3 plannen geenszins het absoluut te kortschieten in dit opzicht neutraliseeren. Hetzelfde zou ge tuigd moeten worden van het plan-Blaauw, dat echter tenge volge van het advies van de Raadhuis-Advies-Commissie en het praeadvies van de meerderheid van het College niet on besproken kan blijven. Het zAvaartepunt van het stadhuis vraagstuk behoort te liggen in het bouwwerk als architec tonische scheppingdaarin ligt derhalve ook het zwaartepunt van sprekers betoog. Hoewel spreker de beteekenis van een goeden plattegrond en van een practische indeeling van het inwendige geenszins onderschat, mag toch niet deze factor bij de beoordeeling der plannen den doorslag geven. Immers, het meerendeel der burgerij aanschouwt het stadhuis dagelijks van de buitenzijde, doch komt slechts in aanraking met de officieele vertrekken, als hal, raadzaal, feestzaal, trouwzaalmet de eigenlijke dienst vertrekken heeft het slechts sporadisch contact. Daarom spreke de macht en de beteekenis van het stadhuis, den zetel van het gemeentelijk gezag en bestuur, in de eerste en voor naamste plaats uit de schoonheid en de voornaamheid en de monumentaliteit van het gebouw en de officieele vertrekken. Bovendien, en dit argument weegt voor spreker nog zwaarder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 17