492
MAANDAG 18 DECEMBER 1933.
Raadhuisbouw.
(Tepe.)
„Het antwoord op de vraag: Wat is een Stadhuis, hangt
af van onze maatschappelijke opvattingen. Het ligt voor de
hand, dat 't moderne georganiseerde proletariaat die taak
anders ziet dan haar tegenpartij in het maatschappelijk
drama „de bourgeoisie".
Yoor 't strijdend proletariaat is een Stadhuis „Bouw
kunstige uitdrukking van den triomf der Democratie in
Stadsbestuur".
De bourgeoisie ziet een Raadhuis anders. Yoor haar is 't
het symbool van haar macht."
Spreker ontkent niet, dat deze opvatting bestaat, maar
hij acht het onraadzaam, onmaatschappelijk en kortzichtig
om het karakter van een stadhuis te willen bepalen naar,
aan een stadhuis het stempel te willen opdrukken van de
maatschappelijke opvattingen van bepaalde groepen, ja
zelfs indien eenheid in Maatschappelijk inzicht in een
bepaald tijdsbestek denkbaar ware van een bepaald
tijdperk.
Immers, die maatschappelijke inzichten zijn sinds het
bestaan der wereld wisselend geweest en zullen blijven
wisselen en evolueeren zoolang de wereld bestaan zal.
Een stadhuis nu bouwt men niet voor enkele jaren, niet
voor den tijd, waarin bepaalde maatschappelijke inzichten
opgeld doen of in meerderheid gehuldigd worden, maar voor
eeuwen. In die eeuwen zullen ook de maatschappelijke op
vattingen en constellaties zich wijzigen en daarom moet men
bij het zoeken naar de juiste vormen, bij het streven naar
een oplossing, die niet alleen het tegenwoordige, maar ook
de komende geslachten kan bevredigen, uitzien naar een groot
sten gemeenen deelermen moet zich afvragen, welke functie
een raadhuis, naar menschelijke berekening, te allen tijde zal
hebben te vervullen, ongeacht welke maatschappelijke
stroomingen er zullen heerschen. Spreker ontkent geenszins
de existentie der mentaliteit, die spreekt uit de door spreker
aangehaalde woorden van Jan Jans, maar waarschuwt
ernstig tegen het aankweeken van die opvattingen en tegen
het in daden omzetten van die op bepaalde maatschappelijke
opvattingen berustende tendenzen. Met naar proletarisch-
of bourgeois-recept dient een stadhuis geconcipieerd, maar
los van actueele of toekomstige stroomingen en richtingen,
zoeke men, concentreere men zijn aandacht op, de universeele
functie, die een stadhuis te vervullen heeft te midden van de
burgerij in haar geheel, voor de gemeenschap in alle tijden.
Een stadhuis zij nl. zetel en symbool van het gezag en van
het centraal gemeentelijk bestuur.
Geen geordend gemeenschapsleven is denkbaar zonder
gezag; onverschillig of de gemeenschap geordend zij volgens
democratische of autocratische beginselen, socialistisch, com
munistisch of fascistisch zij, onverschillig of er een parle
mentair bestuur of een oppermachtig dictator aan het bewind
is, zonder gezag kan geen enkel systeem zich handhaven;
het gezag is voor iederen vorm van samenleving onont
beerlijk: als postulaat van een geordende samenleving-
wortelt het in de menschelijke natuur zelf en is het derhalve
inhaerent aan alle tijden.
Dit voor alle tijden en alle stelsels onmisbare element
voor een geordende samenleving, het gezag, met de daaruit
voortvloeiende bestuurlijke verrichtingen drukke derhalve
het stempel op iederen stadhuisbouw, maar dan het gezag
in abstracto, niet het gezag van den proletariër, den bourgeois,
den dictator. Welnu, wanneer men zich stelt op het stand
punt, dat niet door bepaalde wisselende of overheerschende,
doch tijdelijke stroomingen, maar door de eeuwige gezagsidee,
die aan de geheele wereldorde ten grondslag ligt, de waarde
van een stadhuis moet worden afgemeten en getoetst, zal
men ook bij het zoeken van de juiste vormen om deze univer
seele gezagsidee tot uitdrukking te brengen, te symboliseeren,
zich eveneens op een universeel standpunt moeten plaatsen
en zich niet afvragen: wat zegt onze tijd dit is immers
slechts een vluchtig moment in den loop der eeuwen of
een toevallig domineerende richting dit is immers slechts
een schakel in het eindeloos evolutie-proces van bepaalde
bouwvormen, welke is de huidige smaak van een groep
architecten, van het wispelturig publiek, maar dan moet
men zoeken en streven naar normen en vormen, die door
alle eeuwen heen erkend zijn als goed en schoon, omdat zij
berusten, niet op wisselende stroomingen, maar op blijvende
waarheden.
Zoodra het er nu op aankomt bepaalde ontwerpen te toetsen
aan dit algemeen beginsel, kan het niet uitblijven, dat in-
dividueele opvattingen, persoonlijke smaak, die beïnvloed en
beheerscht kunnen worden door maatschappelijke inzichten
en algemeene levensopvattingen, niettemin een rol spelen.
Slechts weinigen zullen zich echter voldoende rekenschap
kunnen geven van de oorzaken en motieven, die tenslotte
hun keus bepalen, en derhalve ziet men het maar al te vaak
Raadhuisbouw.
(Tepe.)
gebeuren, dat, waar de goed gefundeerde en verdedigbare
eigen opinie ontbreekt, onbewust de eindbeslissing beïnvloed
wordt door persoonlijke kwaliteiten van den bouwmeester
of door andere, niet aan de objectieve waarde van het te
beoordeelen object ontleende motieven. En slechts weinigen
zullen dan ook aan dit subjectief a-priorisme geheel ont
komen.
Daarom ook is de behandeling van een vraagstuk als het
onderhavige in en door een veelhoofdig en in zijn samen
stelling heterogeen lichaam als een gemeenteraad geenszins
eenvoudig en niet onbedenkelijk.
Daarom echter ook is het onverstandig en onredelijk elkan
der bittere verwijten te doen en elkanders eerlijkheid en
ongereptheid verdacht te maken.
Wat de Raadsleden vóór alles noodig hebben om zich van
hun verantwoordelijke taak op zoodanige wijze te kwijten,
dat zij zich voor hun geweten tenvolle verantwoord achten,
is: streven naar de grootst mogelijke objectiviteit bij zich
zelf, maar ook vertrouwen in de oprechtheid van degenen,
die met hen geroepen zijn een besluit te nemen. Maar, gelijk
gezegd, ondanks een eerlijk streven naar objectiviteit, is het
subjectief element nooit geheel te vermijden. De smaken zijn,
zooals men weet, nu eenmaal verschillend, onverschillig door
welke materieele of moreele overwegingen en inzichten zij
beïnvloed, gevormd worden. Over den smaak valt niet te
redetwisten, pleegt men verder te zeggen.
Tot zekere hoogte onderschrijft spreker deze stelling:
over een bepaalde voorkeur voor de Gothiek boven het
Romaansch of omgekeerd, over voorliefde voor proza boven
poëzie, over grootere waardeering voor Rembrandt dan voor
Rafaël en dergelijke valt inderdaad niet veel te disputeeren.
Maar wanneer iemand spreker verzekert, dat om slechts
dit ééne voorbeeld te noemen de in Amerika, speciaal in
het filmende Amerika, in Hollywood gebruikelijke padde
stoel-, vogelkooi-, scheepsromp-, hondenhok- en wat dies
meer zij, bouwstijl door hem bewonderd wordt, dan zal
spreker toch zoo vrij zijn ook een woordje te zeggen, in de
hoop hem door een dispuut tot gezondere gedachten te
brengen.
Maar bovendien lijkt het spreker geenszins uitgesloten om
iemands smaak te beïnvloeden door het toonen en releveeren
van bepaalde deugden of fouten in de te beoordeelen objecten.
Accepteerend dus den regel, dat discussieeren over kwesties
van smaak in algemeenen zin weinig baat, zal spreker zich
beperken tot het in het licht stellen van de naar zijn oordeel
meest in het oog springende gebreken in het plan-Blaauw
en de belangrijkste voordeelen van het plan-Kropholler.
Vooraf echter nog het volgende. Reeds vóórdat door den
Raad aan architect Dudok het maken van een stadhuisplan
werd opgedragen, was het sprekers oprechte overtuiging, dat
voor het probleem, dat hier moest worden opgelost, Krop
holler de aangewezen man was. Welke redenen spreker toen
had om niettemin mede te werken tot het verleenen van een
opdracht aan den heer Dudok alleen, doet thans niet meer
terzake en kan onbesproken blijven, maar spreker stelt er
wel prijs op uitdrukkelijk te verklaren, dat hij die medewerking
uitdrukkelijk verbonden heeft aan de voorwaarde, dat de
Raad door het geven van die opdracht in geenen deele,
noch juridisch, noch moreel gehouden zou zijn, dat plan te aan
vaarden en te doen uitvoeren. Toen de Raad besloten had,
5 andere architecten uit te noodigen om plannen in te dienen,
was sprekers geheele streven er op gericht, dat ook de heer
Kropholler tot deze 5 zou behooren.
En waarom?
Omdat hij katholiek was? Er zijn tal van katholieke
architecten, spreker persoonlijk welbekend, en zeerzeker
evenzeer bekwaam om een goed stadhuis te bouwen, wier
deelneming juist aan dezen spannenden wedloop spreker
nochtans geenszins zou hebben gewenscht.
Omdat zijn werk een katholieken geest ademt, een katho
lieken inslag heeft? Zelfs indien spreker hierop bevestigend
zou antwoorden, dan zou men daaruit niet mogen besluiten,
dat spreker zich, met opzettelijke verwaarloozing van de
objectiviteit, te buiten ging aan subjectivisme; er zou dan
slechts sprake zijn van den invloed van het subjectief element,
dat spreker zooeven zelf zeer verklaarbaar noemde.
Maar spreker beantwoordt deze vraag niet bevestigend;
hij beantwoordt haar in het geheel niet, doch laat haar
beantwoorden door anderen:
In de eerste plaats door een katholiek priester. In Liturgie
en Kunst (December 1931, dus vóórdat er sprake van was
dat de heer Kropholler tot de uitgenoodigde architecten zou
behooren) schreef Prof. de Korte, in een artikel, getiteld:
Een boek van Kropholler, aan het slot het volgende:
„Gevolg van beide schaduwzijden, die ik aangaf: èn het
gemis aan geestelijke sfeer èn het afwijzen van decoratief, is,