490 MAANDAG 18 DECEMBER 1933. Raadhuisbouw. (Manders.) vreemde invloed ten zeerste merkbaar en uit zich het laat- 16e-eeuwsche karakter van den zoogenaamd Oud-Holland- schen stijl voornamelijk, zooals de heer van Gelder in de commissiebespreking opmerkte, door het fijn-gedetailleerde dezer renaissance. Thans komt spreker tot het plan Kropholler, hetwelk naar zijne meening het meest voor uitvoering in aan merking komt. Situatie. Met de opdracht door Burgemeester en Wet houders en namens hen door de R.aadfi uis-Ad vies-Commissie gegeven heeft de heer Kropholler zich, na een weigering om daar ook maar eenigszins van af te mogen wijken, ontvangen te hebben, vereenigd. Hij heeft nog de kans gezien een ruimte voor binnenhof vrij te houden, waarvan de afmetingen 20 X 21 M. bedragen. Met een stedebouwkundige ruimte oplossing voor het verkeer heeft hij blijkbaar gemeend zich niet bezig behoeven te houden. Inderdaad was dit dan ook geen opdracht voor de architecten van het raadhuis, maar bovendien is de bestaande ruimte van de Vischmarkt voor het verkeer, ook voor het circuleerend verkeer, zooals de heer Blaauw dit noemt, en zelfs ook om te kunnen parkeeren ten behoeve van stadhuisaangelegenheden voldoende. Er is op de Vischmarkt werkelijk geen behoefte aan meer ruimte. Wanneer men daar wil circuleeren, kan men draaien vóór de fontein, totdat men, ,,ik weet niet wat ervan krijgt", zegt spreker. Spreker heeft het expres eens gedaan. De menschen dachten: wat is daar voor een mallemolen aan den gang. Voor het circuleerend verkeer, dat de heer Blaauw volgens de Raadhuis-Advies-Commissie zoo gaarne zocht, is de ruimte voldoende. Vormgeving. Ook hier mag de vormgeving niet van de situatie gescheiden worden. Zich aanpassende aan de gegeven opdracht heeft de bouwmeester Kropholler hier een plan voor den bouw van een raadhuis tot stand gebracht, dat, wanneer het ooit en wel voornamelijk in zijn variant tot uitvoering mocht komen, een der meest monumentale bouwwerken thans en ook in later tijd genoemd zal worden. Met een fijnheid van op vatting, waarbij hij meende van de gegevens geen duimbreed te mogen afwijken, maakte hij zelfs, voor wat mogelijk een afwijking van de opdracht genoemd zou kunnen worden, een variantplan. Die fijnheid van opvatting, dat gedistin geerde is in het geheele bouwwerk doorgevoerd. Met die zelfde voornaamheid en met groote piëteit voor den ouden bouwmeester heeft hij ook getracht dezen te begrijpen, liet hij zich het plaatwerk van het Stadhuis zenden en werkte zich in de gedachten van den bouwmeester in. Dat hij hem begrepen heeft, toont de handhaving van den toren in zijn ouden vorm, op de oude plaats, de goede aansluiting van oud en nieuw, waarbij, zooals het rapport der Raadhuis- Advies-Commissie zegt, een complex is ontstaan, dat de traditie van het Leidsche Raadhuis als een belangrijk monu ment op gelukkige wijze voortzet en waarbij het karakter van het oude deel is behouden, terwijl de architect zijn eigen karakter niet verloochend heeft. Dat hij daarbij bovendien de andere stadsbouwmeesters begreep, toont de verdienstelijke aansluiting aan de Koorn- brugsteeg, waarbij de fraaie galerij niet alleen een aansluiting daarmede, maar ook met de Koornbrugsteeg in volkomen harmonie met het overige stadsbeeld geeft. Voornaam van opvatting is ook de gevel aan de Visch- marktzijde, die bij zijn monumentalen opzet een rust over zich heeft en rond zich spreidt zoo kenmerkend, dat hij tot velen in onzen schreeuwerigen tijd niet zal spreken, doch bij een ernstige beschouwing en aandachtige overweging hunner zijds ook hen uiteindelijk tot de overtuiging brengen zal, dat hier een kunstwerk gewrocht is Leidens roemvolle traditie tot in der eeuwen waardig. Met domineerend over het oude Raadhuisgedeelte, maar passend in het geheel, sprekend in zijn vormen, dat hiermede het voornaamste gebouw der gemeente, zetel van het stadsbestuur, gevestigd is, duidelijk daarbij in zijn beeld opnemend den, zich ver erboven verheffenden toren in zijn ouden vorm, welke duidelijk accentueert het aan de Breestraatzijde gelegen representatieve centrum, toont deze gevel in zijn verband met den overigen bouw, dat het den bouwheer gelukt is deze beide elementen tot een eenheid te verbinden in een eerlijke en zuivere verhouding, der traditie getrouw, het overgeleverde handhavend, het nieuwe in eigen, ongekun stelde vormen brengend. De Raadhuis-Advies-Commissie maakt Kropholler een verwijt of liever zij zegt, dat gevraagd mag worden, of de in Romaanschen trant gehouden binnen-architectuur van de Burgerzaal met haar zeer zware kolommen voor de raam- penanten aan de Breestraat wel in overeenstemming is met de fijngelede architectuur van den voorgevel, terwijl zij in Raadhuisbouw. (Manders.) haar schematisch overzicht deze vraag omzet in het positieve: de door schetsen aangeduide binnen-architectuur in Ro maanschen trant is geheel in tegenspraak met den bestaanden gevel en doet anachronistisch aan. Die uitspraak wekt bevreemding, maar alvorens ze in haar drie punten, wat de zware kolommen vóór de raampenanten, den Romaanschen trant en het anachronisme betreft, aan te tasten, wil spreker eerst de vraag stellen, onder over legging daartoe, ter vergelijking, van een afbeelding der dwars doorsnede over de burgerzaal van het plan-Blaauw en van het plan-Kropholler: Waarom heet de burgerzaal bij Krop holler in Romaanschen trant opgetrokken en waarom bij Blaauw niet? Waarom bij Kropholler, welke een zuilengalerij langs één zijde geeft met een aansluitend rondbooggewelf, Romaansch en waarom bij Blaauw, welke een zuilengalerij aan beide zijden geeft met een rondbooggewelf daartusschen, niet Romaansch? Wat de zware kolommen betreft, deze zullen, als spreker op de teekening goed gemeten heeft, een dikte van 50 a 55 cM. verkrijgen. Zij komen vóór raampenanten, van ongeveer 1.60 M. breed (eveneens op de teekening gemeten). De suggestie van de „zéér zware kolommen vóór de raam penanten" mag derhalve geen ingang in de hoofden der lezers van het rapport vinden, doch kan rustig verder over hunne hoofden heen de wereld der fantasieën worden in gedragen. Ofschoon een „in Romaanschen trant" gehouden binnen-architectuur niet afgewezen behoeft te worden, meent spreker toch ook tegen deze uitdrukking, welke een Ro maanschen stijl, welke de conclusie de Raadhuis-Advies- Commissie zelf niet aandurft, suggereert, te moeten opkomen. Al is hier de rondboog gebruikt, en wie zou het gebruik daarvan willen beletten dan mag daardoor nog niet van Romaansch gesproken worden. De kapiteelen der kolommen alleen reeds, maar ook de wijze, waarop de rondboog wordt toegepast, geven het geheel een eigen cachet van dezen tijd, door zijn eenvoud en zijn toch in details fijne uitvoering bemiddelend werkend tusschen de renaissance van de buiten architectuur en de binneninrichting van onzen tegenwoordigen tijd. Yan een tegenspraak tusschen deze architectuur en den bestaanden gevel mag dan ook geen sprake zijn. Zou soms de Raadhuis-Advies-Commissie een burgerzaal in Oud- Hollandschen renaissancestijl gebouwd willen zien? Spreker meent van neen. Zij zou zulks verworpen hebben, èn omdat in onzen tijd van eenvoud niets voor die fijn-gedetailleerde renaissance gevoeld wordt, men geen geld ook daarvoor over heeft, èn omdat dan inderdaad die binnenordonnantie ten opzichte van onzen tijd anachronistisch zou hebben aan gedaan. De uitspraak, dat de binnenarchitectuur anachro nistisch aandoet, is op zichzelf geheel waardeloos. Bijgevoegd dient te worden ten opzichte van welken tijd ze anachronis tisch aandoet. Bedoelt, zooals spreker veronderstelt, de Raadhuis-Advies-Commissie ten opzichte van den bestaanden gevel, dus ten aanzien van dien tijd, dan wijst spreker er op, dat inderdaad déze (onze) tijd, die toch ruim 3 eeuwen later is, er uit spreekt, doch een der wenschen van de op dracht was, dat noch tekort zou worden gedaan aan het door de historie overgeleverde, noch aan het recht van dezen tijd om zich in eigen vormenspraak te uiten. Op meesterlijke wijze is ook Kropholler hier er in geslaagd dien wensch te verwezenlijken. In plaats van een storend anachronisme ligt in deze oplossing een zeker synchronisme, een bondgenoot schap tusschen beide tijdperken. Mocht echter de Raadhuis- Advies-Commissie bedoelen, dat de architectuur Romaansch is, hetgeen spreker reeds weerlegd heeft, en er een anachro nisme ten opzichte van onzen tijd uit spreekt, dan ontkent spreker dit beslist. Met haar ruime welving vergelijk deze eens met het plan-Blaauw zal de zaal een majestueuzen aanblik bieden en een waardige ontvangzaal worden. Even voornaam als de burgerzaal zal de Raadzaal worden, al is deze dan ook geheel anders van opvatting, wat door haar ligging zeker gewettigd wordt. De sierlijke binnenhof wordt bij afmetingen van 20 X 21 M. omlijst door 4 gevels, alle varieerend, maar alle even sierlijk, met gevelhoogten: zuid- en oostzijde 11 M., westzijde 13 M. en noordzijde 15.40, gedeeltelijk tot 13.40 M„ terwijl uit dezen gevel de toren zich verheft. Deze ruime binnenhof met zijn lage omlijsting zal volledig licht voor de daaraan gelegen vertrekken waarborgen. Het zal een lust zijn in die gracielijke omgeving te mogen vertoeven, dien hof te mogen betreden vanuil, het voor doorgang bestemde poortje onder de trap van de Breestraat. Hoewel bij eerste beschouwing der plattegronden een zekere onverschilligheid zou verondersteld kunnen worden, blijkt bij nadere bestudeering een logische verdeeling te hebben plaats gehad. De gangen zijn ruimer daar, waar ze meer ruimte

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 14