MAANDAG 18 DECEMBER 1933. Raadliuisbouvv. (Beekenkamp e.a.) zekerheid bestaat, dat Blaauw er in slagen zal zijn fouten te verbeteren en werkelijk een goed en bruikbaar Stadhuis, neen het beste en mooiste Stadhuis (want daarom moet het te doen zijn) te bouwen, daarom geeft spreker den Raad in overweging een definitieve beslissing thans nog niet te nemen. Hoe vervelend het ook is voor hen, die ongeduldig zijn geworden en er schande van spreken, dat Leiden nu nog geen Stadhuis heeft, spreker ziet geen andere oplossing dan dat de Raad eenige stappen terug doet om uit de impasse te geraken. Spreker stelt, mede namens de heeren van Es en Wilbrink, een amendement voor, om instede van a, b en c te lezen: a. ons College te machtigen aan de architecten Blaauw, Kropholler en van Nieukerken te verzoeken, of zij de door hen ingediende plannen nader willen bezien, eventueel her zien, waarbij rekening mag worden gehouden met de tegen die plannen ingediende bezwaren, doch de oorspronkelijke opzet moet behouden blijven en de grenzen van het op 11 Juli 1932 door den Raad aangegeven bouwterrein niet zullen overschreden worden; b. te besluiten uit dit drietal plannen later een definitieve keuze te doen. Spreker stelt zich voor, dat dit amendement, wordt het aangenomen, er toe zal kunnen leiden, dat de Raad een keuze moet doen uit een drietal plannen, welke dermate gereviseerd zijn, dat met een grootere eenstemmigheid dan thans mogelijk zou zijn, een beslissing zal kunnen worden genomen. Spreker meende, dat de billijkheid zou worden betracht, ook tegenover andere architecten, die zich angstvallig ge houden hebben aan het verleden jaar door den Raad vast gestelde bouwterrein, wanneer thans nog eens nadrukkelijk wordt gestipuleerd, dat men daarvan niet mag afwijken. Eerst dan, wanneer zou blijken, dat een goede oplossing absoluut niet te verkrijgen zou zijn zonder de perceelen Vischmarkt 7 en 8, zou de Raad tot deze extra-uitgave mogen besluiten. Principieel wil spreker zich op dit moment er nog niet toe binden, dat nimmer en onder geen enkele omstandigheid in de toekomst zal mogen afgeweken worden van het Raads besluit van 11 Juli 1932, hoewel hij voorshands daartoe geen termen aanwezig ziet. Kropholler én Mertens, wiens indeeling terecht geprezen werd, bewezen, dat men ook op dit beperkter terrein iets bruikbaars kan maken. Ten tweede: door het stellen van den eisch, dat van den oorspronkelijken opzet niet mag worden afgeweken, wordt voorkomen, dat de architecten Blaauw, gebrs. van Nieukerken en Kropholler een geheel nieuw plan zouden inleveren. Blaauw zal b.v. zijn uit stedebouwkundig oogpunt zoo fraai plein niet mogen laten vervallen en hij zal zijn Raad zaal niet naar een andere plaats mogen verleggen of met een geheel nieuwen toren voor den dag komen. Hiermede is tevens aangegeven, waarom spreker de heeren Mertens, van der Laan en Buurman buiten beschouwing laat. Zij zouden toch, om voor een opdracht in aanmerking te komen, inderdaad principieele veranderingen in hun plan moeten aanbrengen. Ten derde: wijzigingen van secundairen aard mogen aan gebracht worden. Verschikkingen, welke verbeteringen be- teekenen. Spreker gaat dus niet zoover als het College, dat een algeheele uitwerking der plannen vraagt van éénen architect. Hij vraagt een gewijzigd schetsplan van die drie architecten, die naar het algemeen gevoelen ten deze tot de drie besten mogen gerekend worden. Tijdverlies zal deze oplossing niet geven. De drie heeren, die tegelijk aan het werk gaan, zullen binnen bepaalden tijd hun tweede ontwerp gereed hebben. Spreker 'durft zelfs beweren, dat deze oplossing tijdsbesparing biedt, want, gesteld eens dat Blaauw alleen aan het uitwerken gaat en dan aan den Raad een project aanbiedt, dat de meerderheid allerminst bevredigt, dan is men nog veel verder van huis. Dan moet men geheel overnieuw beginnen en dan duurt het nog jaren, voordat men uit de moeilijkheden is. Daarom meent spreker met volle vrijmoedigheid den Raad de aanneming van zijn amendement te mogen aanbevelen. Op deze wijze zal men met meerdere zekerheid dan thans straks geraken tot de mooiste en de beste oplossing van dit vraagstuk. De Voorzitter deelt mede, dat door de heeren Beekenkamp, van Es en Wilbrink het volgende voorstel is ingediend: „Ondergeteekenden hebben de eer het volgende amendement hi te dienen op hetgeen voorgesteld wordt door Burgemeester en Wethouders in Ingekomen Stukken 1933 No. 226. Instede van a, b en c te lezen: a. ons College te machtigen aan de architecten Blaauw, Raadhuisbouw. (Voorzitter e.a.) Kropholler en van Nieukerken te verzoeken, of zij de door hen ingediende plannen nader willen bezien, eventueel her zien, waarbij rekening mag worden gehouden met de tegen die plannen ingediende bezwaren, doch de oorspronkelijke opzet moet behouden blijven en de grenzen van het op 11 Juli 1932 door den Raad aangegeven bouwterrein niet zullen overschreden worden; b. te besluiten uit dit drietal plannen later een definitieve keuze te doen." De voorstellers spreken van een amendement, maar spreker kan niet inzien, dat men hier met een amendement te doen heeft. Het is een geheel nieuw voorstel en spreker vraagt zich af, of het niet een voorstel van orde is. Dit laatste is dubieus, maar in elk geval is het geen amendement. Het neemt het voorstel van Burgemeester en Wethouders weg en stelt er een ander voorstel voor in de plaats. Voorgesteld door 3 leden, maakt dit voorstel een onder werp van beraadslaging uit. De heer Manilers zegt, dat Hij, zooals aan het College bekend zal zijn, behoort tot de leden van de Commissie van Fabricage, die zich met het advies, door de Raadhuis-Advies - Commissie gegeven en tenslotte door het College aanvaard, niet kunnen vereenigen. Hij meende bij dit voor Leiden zoo gewichtige vraagstuk nader zijn zienswijze te dezen opzichte kenbaar te moeten maken en vroeg bij schrijven van 28 November 1.1. aan Wethouder Splinter, Voorzitter der Commissie van Fabricage, daartoe in de gelegenheid te worden gesteld, nadat de notulen der op 11 October tusschen de Raadhuis-Advies-Commissie en de Commissie van Fabri cage plaats gehad hebbende bespreking ook door de Raadhuis- Advies-Commissie zouden zijn goedgekeurd. Dit schijnt echter niet mogelijk te zijn geweest. Eerst in de Fabricage- vergadering van 13 December 1.1. zijn de notulen gearresteerd en Averd spreker zooveel als te kennen gegeven een be spreking werd er niet aan gewijd dat hem de gevraagde gelegenheid niet kon worden geboden. Spreker wil nu alsnog zijne van die der Raadhuis-Advies- Commissie afwijkende meening te dezen opzichte kenbaar maken, het nuttig oordeelende daarbij tevens op eenige fouten, welke z. i. aan het advies-rapport der Raadhuis- Advies-Commissie en het door haar in bovengenoemde be spreking naarvoren gebrachte kleven, te wijzen. Spreker wil vooreerst de situatie bespreken. Op de eerste plaats werd in het program van eischen de situatie voor het te bonwen Raadhuis bepaald. Daarbij werd verwezen naar de als bijlage I verstrekte teekening, waarop het terrein zuiver was bepaald. Bovendien werd vermeld de opper vlakte, zijnde ongeveer 3880 M2. Nog werd gezegd, dat uit breiding van het Raadhuisterrein naar de zijde der Maarsman- steeg voorloopig nog niet in de bedoeling ligt, doch dat bij trekking van het hoekperceel Breestraat Maarsmansteeg, alsmede van de perceelen Vischmarkt 7 en 8 in een min of meer verwijderde toekomst echter geenszins onwaar schijnlijk is. Het te bebouwen terrein was dus volkomen bepaald en de laatste bepaling had waarschijnlijk ten doel den architecten te verstaan te geven, dat geen grooter terrein mocht worden bebouwd, maar dat ook hun ontwerp niet zoodanig mocht zijn, dat als het ware, de mogelijkheid van uitbreiding naar de zijde der Maarsmansteeg en met name een uitbreiding met de drie genoemde perceelen, werd uitgesloten, doch dat in tegendeel dit ontwerp zoo moest zijn, dat die uit breiding gemakkelijk kon worden aangepast. Waar nu een der architecten zich niets van deze bepaling heeft aangetrokken en daardoor, zooals de Raadhuis-Advies- Commissie althans meent, een betere oplossing heeft kunnen verkrijgen, terwijl de in het plan verwerkte uitbreiding toch niet was toegestaan en ook, wanneer deze gevraagd was, niet zou zijn toegestaan, zooals de Raadhuis-Advies-Commissie in een bespreking met de 5 architecten op 22 Mei 1933 mede deelde, daar lijkt het spreker toch, dat althans van de zijde der Raadhuis-Advies-Commissie iets meer dan de bloote mededeeling van deze gebeurtenis aan Burgemeester en Wethouders had moeten staan. Minstens genomen had zij, indien zij er althans voor schroomde zelf de daarop in bouw kunstige kringen gebruikelijke straf toe te passen, er Burge meester en Wethouders op moeten wijzen, wat in dezen in die kringen gebruikelijk en volgens architecteneer ver plicht was. Onderscheid te maken tusschen een prijsvraag en een meervoudige opdracht (Zie schrijven van Raadhuis- Advies-Commissie aan architecten d.d. 22 Mei 1933 en van Burgemeester en Wethouders aan Raadhuis-Advies-Commissie d.d. 28 Juni 1933) zou een spitsvondigheid zijn, welke echter met bouwkunstig fatsoen niet te vereenigen en daarom ook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 11