486
MAANDAG 18 DECEMBER 1933.
Raadliuisbouw.
(Beekenkamp.)
partijgenooten in den wind te slaan, zooals b.v. dat van
dr. Henri Polak, den architect Jans, Prof Bonger en vele
anderen. Spreker stelt zich voor, dat de heer Schüller, die
zich er steeds op beroemt goed te zijn geïnformeerd, als
hij hier een zaak moet verdedigen, zich ook wel tevoren door
deze partijgenooten zal hebben laten voorlichten en dat de
geheele fractie, na het „audi et alteram partem" op gewichtige
gronden haar standpunt heeft bepaald. Spreker meent te
weten, dat een groot deel van den Raad belangstellend is
te vernemen, welke die gronden zijn.
Aangezien door andere leden breedvoerig over de mérites
van het plan-Kropholler zal worden gehandeld, acht spreker
zich ontslagen van de taak om daarover iets in het midden
te brengen. Hij volstaat met te constateeren, dat het plan
Kropholler stellig' zijn verdiensten heeft en om die reden
verdient, naast dat van Blaauw, in aanmerking te komen
voor een definitieve beoordeeling. Zulks te meer, nu de
gronden, waarop het plan-Blaauw wordt aanbevolen, uiter
mate zwak zijn en het zeker niet boven allen twijfel ver
heven is, dat dat plan de beste waarborgen biedt voor de
oplossing van het Leidsche Stadhuisvraagstuk.
Nu kan men spreker toevoegen, dat hij een onredelijken
eisch stelt, maar hij vindt dien eisch niet zoo onredelijk.
Met minder kan hij niet toe.
Spreker zou alleen dan met het praeadvies kunnen mee
gaan, als hij de absolute zekerheid had, dat dit ontwerp
de beste waarborgen gaf voor de oplossing. Dat er aan elk
plan nog détails moeten worden gewijzigd, spreekt voor zich
zelf. Wanneer er evenwel zulke essentieele en cardinale
fouten aan een plan kleven, dan wordt het nooit goed, zelfs
al schaaft men nog zoo veel. Ten bewijze van deze stelling
moge spreker verwijzen naar een passage in het praeadvies,
waarin uiting wordt gegeven aan de meening van de meerder
heid der Commissie van Fabricage in de volgende bewoor
dingen
„terwijl de gebreken van het plan-Blaauw, welke ook de
meerderheid niet geheel ontkent, van meer ondergeschikte
beteekenis zijn. Zij zullen in onderling overleg kunnen
worden geredresseerd: de opzet van het plan zal daarbij
onveranderd kunnen blijven."
En even tevoren leest spreker, dat de heer Blaauw er in
slagen zal een alleszins bevredigend ontwerp te doen ont
staan.
Het zal wel aan spreker liggen, maar hij vindt deze uit
drukking zwak. Leiden moet niet hebben een bevredigende
oplossing, maar een voortreffelijke, en spreker krijgt zoo
den indruk uit dit voorstel, dat de meerderheid der Commissie
van Fabricage, en dus ook die van het College, die zich aan
de meening van de meerderheid van de Commissie confor
meert, zelf ietwat sceptisch gestemd is ten aanzien van de
resultaten van Blaauw's schaverij.
Dit moet den Raad toch tot de grootste voorzichtigheid
manen en spreker hoopt, dat hij zoo verstandig zal zijn niet
zijn keuze te laten vallen op een project, waarvan zelfs
warme voorstanders geen grooteren lof kunnen zingen dan
dat het een bevredigende oplossing zal geven.
Er is dus alle aanleiding om niet met het voorstel van het
College mee te gaan. Wat dan wel! Voor het plan-Blaauw
te stemmen is velen leden van dezen Raad niet mogelijk.
Het plan-Kropholler zal, hoe schoon het naar veler meening
ook moge zijn, als spreker de koppen telt, op het oogenblik
althans nog geen meerderheid behalen, al zal dit aantal
waarschijnlijk grooter zijn dan 8.
Evenmin is het waarschijnlijk, dat een derde plan, waarvan
in den loop der debatten wel zal blijken dat enkele leden er
voor gevoelen, zóó stormenderhand een meerderheid zal
behalen. Spreker bedoelt het plan van gebrs. van Nieukerken.
Al heeft de gemeente er niet 5.000.voor betaald, ook dit
plan heeft qualiteiten, die stellig niet onderdoen voor de
verdiensten van de plannen van de 5 uitgenoodigde
architecten. Uit dien hoofde zou spreker het onverant
woordelijk achten van den Raad, wanneer men ook niet
aan dit plan de aandacht schonk, die het verdient. Enkele
„gelukkige grepen" van deze bekwame bouwmeesters
toch waarlijk niet de eersten de besten, getuige hun Koloniaal
Instituut te Amsterdam en de Bataafsche Petroleum Maat
schappij en Bronovo te 's-Gravenhage laten zien, dat hun
oplossing stellig beter is dan de veelgeprezen solutie van
Blaauw.
Blaauw zet zijn hoofdingang haaks op den ouden gevel;
gebrs. van Nieukerken passen zich beter aan bij de historie
van het oude Raadhuis, dat in de lengte gebouwd is, een
hoofdgang ligt derhalve in de lengteas van het gebouw,
waardoor hij derhalve ook inwendig den ouden gevel accen
tueert. Deze gang is eveneens monumentaal te noemen en
ongetwijfeld beter verlicht dan die van Blaauw. Hier worden
Raadliuisbouw.
(Beekenkamp.)
de couloirs door het trappenhuis, dat begrijpelijkerwijze
den ruimte-indruk nog vergroot, in het volle licht gezet.
Hier is dus niet de onbeholpen, indirecte verlichting der
gangen zooals bij het plan-Blaauw. Wie dit plan serieus be
kijkt, zal vanaf beide ingangen van Breestraat en Koorn-
brugsteeg een climax van monumentaliteit ontdekken, naar
mate de representatieve vertrekken worden bereikt. Deze
vertrekken zijn, evenals bij het plan-Blaauw, door een anderen
dan den Breestraat-ingang te bereiken, wat bij slecht weer
stellig een voordeel is (trouwpartijen.) De steenen statie
trap aan de Breestraat leent zich niet bepaald gunstig voor
avondrecepties
In het plan-van Nieukerken zijn de afdeelingen als een
in-elkaar-loopend geheel ontworpen, waardoor heen en
weer geloop vermeden wordt. De chefs der afdeelingen
hebben vanuit hun bureau een overzicht van het geheel;
bij het plan-Blaauw hapert hieraan nogal wat. Dit beginsel
zal men in elk modern kantoorgebouw aantreffen en dit
is bij de steeds verder gaande ambtelijke bemoerng van de
gemeentelijke overheid stellig van groote waarde. De gangen
zijn hier breed en hebben vol licht; bij het plan-Blaauw
zijn ze betrekkelijk smal en indirect, dus spaarzaam, verlicht.
Het trappenhuis aan de Yischmarkt zijde Maarsmansteeg
vormt als het ware de afscheiding, waarvan op iedere ver
dieping de afdeelingen uiteengaan links en rechts, en toch,
achter het trappenhuis om, met elkaar in direct contact
staan.
Bovendien is het binnenplein van gebrs. van Nieukerken
veel grooter dan in Blaauw's plan, n.l. 20 X 42 m. Hier is
het een integreerend, monumentaal deel van het Raadhuis,
levend ook voor het pubhek, dat den cour betreden kan,
zoodat het kan worden vergeleken met de binnenhoven
van andere moderne Europeesche Raadhuizen. Hier is een
binnenplein, dat ruimschoots het zonlicht laat binnen
dringen in de vertrekken, wat een rustige sfeer in het ge
bouw zal scheppen, waar de werklokalen aan dezen cour
gelegen zijn.
Het oude Raadhuis is zooveel mogelijk in het plan als
gebouw, als eenheid gehandhaafd. Hier is geen geweld ge
daan aan het aan beiden zijden afloopend zadeldak. Hier
ligt de Burgerzaal daar, waar de vensters van het oude ge
bouw regelmatig verdeeld zijn, en waar de anti-chambre
gemarkeerd wordt door den topgevel.
De extra-verbreeding van de Koornbrugsteeg met over-
bouwde colonnade vereenigt in zich twee goede dingen van
de plannen-Blaauw en -Kropholler: parkeergelegenheid voor
trouwstoeten en aansluiting aan de Korenbeurs, evenwel
zoo dat geen ruimte noodeloos wordt prijsgegeven. Eindelijk
is de aansluiting van oud en nieuw (een der allerbelangrijkste
momenten in dit -vraagstuk) door de vormgeving van gebrs.
van Nieukerken op zeer gelukkige wijze verkregen. Hier is
ruimte en licht en een voornaam cachet, zoowel uitwendig
als inwendig.
Genoeg argumenten alzoo om aan te toonen, dat men
dit plan niet ongestraft buiten beschouwing zal kunnen
laten.
Betrof het hier een besloten prijsvraag, dan zouden enkele
formeele moeilijkheden te overwinnen zijn om gebrs. van
Nieukerken in aanmerking te kunnen doen komen; hier is
echter geen prijsvraag, maar een opdracht aan 5 bouw
meesters, zonder dat de Raad dit bleek uit de stukken
zich ergens toe verbond. Had de heer Dudok zich niet vrij
willig teruggetrokken, ook zijn plan zou hier moeten worden
beoordeeld. Formeel is er derhalve geen enkel bezwaar tegen
het plan-van Nieukerken aan een beschouwing te onder
werpen. Als ingekomen stuk mag het door den Raad be
handeld worden.
De groote moeilijkheid is nu, hoe te komen uit de impasse,
waarin men tengevolge van een ingewikkeld samenstel
van omstandigheden geraakt is. Zij, die niet met het voorstel
van het College kunnen meegaan, mogen niet volstaan met
een louter negatieve houding, doch zijn zedelijk verplicht
een andere en betere oplossing aan de hand te doen. Als
behoorende tot de minderheid der Commissie van Fabricage
acht spreker zich derhalve geroepen die andere oplossing
aan den Raad voor te leggen. Men moet uit het doodloopend
slop, waarin het College het Raadhuisvraagstuk gedirigeerd
heeft, komen.
De Raad is volgens spreker op het oogenblik nog niet
rijp voor een beslissing omtrent een definitieve opdracht;
een definitieve opdracht toch zou aan Blaauw verstrekt
worden, wanneer het College zijn zin kreeg. Men kan toch
kwalijk beweren, dat een andere bedoeling achter dit voorstel
steekt. Waar echter het plan-Blaauw zich niet mag ver
heugen in een zoo groote sympathie als voor aanneming van
dit voorstel wenschelijk is, waar bovendien niet voldoende