MAANDAG 4 DE CE MB FR 1933.
469
Directeur Dienst Maatsch. Hulpbetoon.
(Ilomijn c.a.)
positie van dien aard zal zijn, dat hij in de salarisschaal van
4200.tot 5000.moet worden geplaatst, wil hij tegen
over de andere instellingen of diensten een positie van vol
doende gezag kunnen bekleeden. Men zal den directeur van
Maatschappelijk Hulpbetoon niet de positie van een min of
meer ondergeschikt ambtenaar kunnen geven, wanneer hij
te maken zou krijgen met diensten, aan het hoofd waarvan
personen staan, die een hoogere bezoldiging genieten dan hij.
Spreker dringt er bij den Raad op aan, het salaris te hand
haven, gelijk het door de Reorganisatie-commissie is voor
gesteld, op een bedrag van 4200.tot 5000.omdat
hij alleen dan overtuigd is een functionaris te krijgen, die in
staat is te beantwoorden aan de eischen, welke tenslotte
aan hem worden gesteld.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Huurman, luidende:
βDe ondergeteekende stelt voor, het salaris van den te
benoemen Directeur van den dienst van Maatschappelijk
Hulpbetoon vast te stellen op 3800.4400.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Vallentgoed heeft zich aanvankelijk in de Reorga
nisatie-commissie op hetzelfde standpunt geplaatst, waarop
de heer Huurman nu staat. Hij heeft de functie van dezen
directeur vergeleken met die van den directeur van den
Markt-en Havendienst en van den directeur van de Lakenhal.
Na het betoog van den voorzitter der commissie heeft spreker
echter zijn stem gegeven aan het voorstel, zooals het nu luidt.
Intusschen had spreker den indruk, dat dit voorstel tegelijk
met het rapport der Commissie was aangenomen, maar hij
twijfelde er aan, omdat in de stukken wordt gezegd, dat het
nader aan het College van Burgemeester en Wethouders
wordt overgelaten.
Nu blijkt, dat het alsnog moet worden vastgesteld, is spre
ker bereid zich uit te spreken voor liet voorstel van Burge
meester en Wethouders. De Wethouder heeft gezegd, dat de
benoeming van den directeur zou plaats hebben na de reor
ganisatie. Dat ontkent spreker beslist; het is ter sprake ge
bracht, maar een voorstel is toch niet gedaan. Spreker wil
aannemen, dat de Wethouder daaraan ontzaglijk veel werk
heeft, maar wanneer hij direct na aanneming van het reorga
nisatie-voorstel was overgegaan tot benoeming van een
directeur, dan zou hem dat zeer veel werk bespaard
hebbenwanneer hij direct een goede werkkracht naast zich
had gehad ter uitvoering van deze reorganisatie, dan zou dit
hem die taak heel wat vergemakkelijkt hebben. Daarom
bevreemdt dit spreker toch eenigszins en kan hij zich steeds
niet aan den indruk onttrekken, dat dit is een op de lange
baan schuiven; spreker hoopt, dat het niet zoo is. De heer
van Eek heeft reeds gezegd, dat hij genoegen nam met een
toezegging, wanneer die benoeming dan wel zal gebeuren,
maar op liet oogenblik kan spreker niet zeggen, dat hij van
harte daarvoor zal stemmen.
Mevrouw Brac/gaar-de Does verwondert zich zeer, dat in
Ingekomen Stuk No. 247 niets van dit uitstel vermeld is,
want op 24 November is die zaak toch ter sprake geweest
in Maatschappelijk Hulpbetoon en toen heeft spreekster,
evenals hier, gezegd bezwaar te hebben tegen uitstel van de
benoeming van een directeur. Spreekster heeft toen gezegd,
dat men toch in deze functie niet den eersten den besten moet
benoemen, maar iemand van wien men tevoren weet, dat
hij alleszins bekwaam en voor zijn taak berekend is, en dat
het toch mogelijk is, dat hij, wanneer hij zijn taak geheel klaar
en uitgevoerd vindt, eigen initiatief heeft en de zaak anders
ziet en weer gaat reorganiseeren. Dat dreigen van den Wet
houder: aannemen of ik ga weg, acht spreekster in dit ver
band verkeerd en dat maakt daarom op spreekster niet den
minsten indruk.
Daarom zal zij tegen stemmen.
De heer Wilbrink heeft respect voor den ijver en de toe
wijding die de heer Romijn voor zijn taak getoond heeft;
een wat slapper Wethouder, die God's water over God's
akker laat loopen, zou zeer zeker deze taak niet zelf ter hand
genomen hebben. Hier heeft men het tegenovergestelde;
liier heeft men een te veel aan kracht, gepaard met te weinig
tijd om die kracht ten volle uit te buitendaardoor komt
men ook in moeilijkheden. Nu is het wel zeer gemakkelijk om
te zeggen: ik handhaaf mijn voorstel en de Wethouder moet
zich maar aanpassen aan de beslissing van den Raad, maar
ook een Raadslid draagt een stuk verantwoordelijkheid voor
den verderen gang van zaken. Nu kan men wel zeggen: als
Directeur Dienst Maatsch. Hulpbetoon.
(Wilbrink e.a.)
de heer Romijn niet voldoenden tijd meer kan vinden om
zijn Wethouderschap zoo waar te nemen als verlangd wordt
en als in overeenstemming is met den wensch van den Raad,
dan moet er maar een ander komen, maar zoo heel eenvoudig
is de zaak toch niet. Men moet hierbij rekening houden met
zijn verantwoordelijkheid in een ander opzicht. Spreker
heeft indertijd naar zijn beste weten geadviseerd en zijn motie
ingediend om te trachten de zaak van Maatschappelijk
Hulpbetoon in de banen te leiden, die hij juist acht.
De wenschen, die spreker ten aanzien van deze zaak
koesterde, kunnen niet meer ten volle bevredigd worden
en voor zoover er nog aan zou kunnen worden voldaan,
zou het alleen kunnen geschieden, doordat de Raad besloot,
dat de motie alsnog moet worden uitgevoerd, hetgeen ten
gevolge zou hebben, dat de Wethouder zijn portefeuille
ter beschikking stelde.
De heer van Eek zou om deze reden den Wethouder niet
willen laten vallen. Het bleek, dat in dit speciale geval
niet zijn geheele fractie achter hem staat. Hoeveel leden
daarvan hij wel achter zich heeft, is onbekend.
De heer van Es meende namens zijn fractie te kunnen
spreken, maar het is spreker niet bekend, in hoeverre de
Roomsch-Katholieke fractie achter den heer Wilmer staat.
Het zou dus voor spreker en zijn fractie kunnen worden
een op zien komen spelen. De verantwoordelijkheid voor den
gang van zaken zou dan op spreker of zijn fractie komen
te rusten.
Wanneer spreker zegt, dat hij niettegenstaande de ernstige
bezwaren, welke hij tegen den gang van zaken heeft, dezen
Wethouder niet in het Ooilege zou willen missen, vertrouwt
hij zijn fractie zoo niet geheel dan toch voor een groot deel
achter zich te hebben, aangezien zij zich haar verant
woordelijkheid ten deze bewust is.
Wanneer spreker als verantwoordelijk man tegen elkaar
afweegt het voordeel van de vervulling zijner wenschen
en het nadeel van de moeilijkheden, welke daardoor zouden
ontstaan, ligt het voor de hand, dat hij zijn eigen inzicht
opoffert voor het belang van een overigens goed bestuur
van de gemeente. Spreker zal daarom medewerken tot het
verleenen van het uitstel, dat de heer Romijn en met hem
het College wenscht, al is het voor het oogenblik misschien
wat pijnlijk.
Wat het salaris van den directeur betreft, onderschrijft
spreker volkomen het betoog van den Wethouder. Waar
zulke belangrijke bedragen voor Maatschappelijk Hulp
betoon moeten worden gevoteerd, is het wel gewenscht,
dat men voor enkele honderden guldens meer iemand aan
het hoofd van dezen dienst tracht te krijgen, bij wien men
zeker is, dat de honderdduizenden guldens zoo goed mogelijk
worden besteed. Spreker zal daarom stemmen tegen het
voorstel van den heer Huurman.
Den heer Huurman verwondert het niet, dat zijn voorstel
weinig instemming vindt; in den regel krijgt men weinig
bijval, wanneer men wil bezuinigen en tracht goedkooper
klaar te komen. Spreker is sedert 1915 Raadslid. In dien
tijd zijn er vele takken van dienst bij gekomen. Vele nieuwe
functionarissen zijn benoemd. Des te hooger als men bij de
benoeming mikt, des te spoediger hebben de benoemden
hulp noodig. Nu reeds zegt de Wethouder: er zal genoeg
te organiseeren voor dien nieuwen functionaris overblijven.
Spreker vreest, dat hij het straks zoo druk zal blijken te
hebben, dat er een adjunct-directeur bij moet komen en
misschien nog iemand, die naar de betrekking van adjunct-
directeur streeft. De stijging van het aantal ambtenaren in
deze gemeente is naar verhouding aanmerkelijk sterker dan
de bevolkingsaanwas en de uitbreiding van de oppervlakte.
De Wethouder zegt: de te benoemen functionaris moet niet
zoo'n minderwaardig ambtenaar zijn, maar iemand die met
de andere ambtenaren, in eenzelfde salarisklasse ingedeeld,
kan onderhandelen en spreken; hij moet beschouwd worden
als een man van gezag. Wordt hij in een lagere klasse inge
deeld, dan is hij niet voldoende in tel. Deze directeur krijgt
nu een salaris van 4.400.β tot 5.000.maar er zijn
ook in deze gemeente ambtenaren, belast met armenzorg,
in anderen zin, op een salaris van 7.000.tot 7.500.β.
Op welke wijze zal nu deze directeur door hoogere ambtenaren
worden behandeld? Dit hangt niet af van het salaris? Blijkt
de te benoemen directeur in dezen nieuwen dienst werkelijk
te laag gesalarieerd, bied hem dan gelegenheid in een hoogere
klasse te komen, maar laat hem eerst toonen wat hij kan.
Dat gebeurt in de vrije maatschappij ook. Iemand, die het
verdient, moet het hebben en als hij de rechte man op de
rechte plaats blijkt, dan vindt spreker het behoorlijk het
salaris te verhoogen. Indien men nu reeds begint met een
salaris van 4.400.tot 5.000.vreest spreker dat men