MAANDAG 4 DECEMBER 1933.
459
Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling,
(van Stralen e.a.)
houder heeft op spreker den indruk gemaakt, dat de Wet
houder door veel woorden te gebruiken en door allerlei dingen
er bij te halen, heeft getracht te brengen op zijn spoor, dat
er geen aanleiding bestaat hem als Wethouder of Maatschap
pelijk Hulpbetoon als instelling iets kwalijk te nemen, maar
spreker moet dat ten stelligste tegenspreken.
De Wethouder is begonnen met op te merken, dat, toen de
Rijksregeling is aanvaard, aan het Departement toestem
ming is gevraagd om Maatschappelijk Hulpbetoon te blijven
belasten met de ondersteuning van de niet verzekerde werk-
loozen. Dat is spreker bekend. Bij die gelegenheid is Maat
schappelijk Hulpbetoon erkend als orgaan voor de steun-
verleening naast het bestaande orgaan, de gemeentelijke
Commissie voor Sociale Zaken. Dit is een bijzondere om
standigheid, omdat in de meeste gemeenten slechts één der
gelijk orgaan bestaat, n.l. Maatschappelijk Hulpbetoon, dat
dan de rijksregeling uitvoert, terwijl hier een deel van de
werklooze verzekerden wordt gesteund via een andere ge
meentelijke instelling en de niet-verzekerde arbeiders werden
en worden gesteund door Maatschappelijk Hulpbetoon.
Spreker ontkent echter ten stelligste, dat dit zou beteekenen,
dat dan ook Maatschappelijk Hulpbetoon volkomen vrij is
in het bepalen van de steunbedragen en zich daarbij niets
van normen zou hebben aan te trekken, zooals blijkbaar de
Wethouder verdedigt. Bij de aanvaarding van de rijksrege
ling is een zeker subsidie van het Rijk in de steunbedragen
toegezegd, onder voorwaarde, dat volgens de normen, door
het Rijk goedgekeurd, zou worden gesteund. Ten aanzien
van de verzekerde arbeiders is dat gebeurd, ten aanzien
van de niet-verzekerde niet; daarop doelde de Wethouder
toen hij zeide verbaasd te zijn, dat dit nu eerst in den Raad
komt, terwijl al vanaf einde 1931 op dezelfde wijze door Maat
schappelijk Hulpbetoon werd gehandeld. Spreker heeft deze
zaak echter reeds verleden jaar bij de begrooting ter sprake
gebracht en toen reeds gezegd, dat z.i. sinds de aanvaarding
van de rijksregebng deze arbeiders behooren te worden ge
steund volgens de rijksregeling.
De heer Komijn zegt, dat dat geen uitspraak van den
Raad is.
De heer van Stralen stemt toe, dat toen niet door den Raad
een uitspraak is gedaan, maar spreker heeft zijn bezwaren daar
tegen te kennen gegeven, maar de raadsleden individueel
Jammer genoeg houden de raadsleden zich zoo weinig
op de hoogte; spreker heeft sterk den indruk, dat zijn
interpellatie de heeren min of meer heeft wakker geschud,
dat zij daardoor tot de voor hen ontstellende meening zijn
gekomen, dat de Wethouder toch eigenlijk heeft gehandeld
in strijd met wat men destijds meende dat zou gebeuren.
De heer Eikerbout zegt, dat de aard van het werk van den
heer van Stralen ook meebrengt, dat deze beter op de hoogte is.
De heer van Stralen ontkent dat ook niet, maar wel, dat
de Wethouder uit de afwezigheid van opmerkingen daarover
zou mogen distilleeren, dat dit altijd met instemming van den
Raad zou zijn gegaan; dit is geenszins het geval. Het was
uitsluitend onbekendheid van den Raad met dien gang van
zaken, die de raadsleden hierover niet deed spreken; spreker
heeft er in elk geval verleden jaar wel over gesproken, bij de
reorganisatie opnieuw; hij heeft toen gezegd, eens te zullen
afwachten welke normen Maatschappelijk Hulpbetoon zou
vaststellen en te hopen, dat hij geen aanleiding zou krijgen
hierop terug te komen, waarmede spreker dus heeft bedoeld,
dat volgens ieders verwachting de normen van de rijksre
geling zouden worden overgenomen, dus 12.Nu dit niet
is gebeurd, moet spreker natuurlijk op deze zaak terugkomen,
omdat het absoluut met elke billijkheid in strijd is, dat groote
groepen van behoeftige ingezetenen worden ondersteund
met bedragen, absoluut te gering om daarvan ook maar
eenigszins behoorlijk rond te komen, die bovendien gaan
ver beneden de bedragen, die door het Rijk als regel worden
goedgekeurd.
Nu wordt spreker altijd tegemoetgevoerd, dat hij hier
maar zaken bespreekt, die hier niet thuishooren, dat over
ondersteunigsnormen en alles wat in de rijksregeling staat
de gemeente niets meer te zeggen heeft. Hier is dit niet zoo,
hier heeft de gemeente wel iets te zeggenzij kan dus zorgen,
dat deze groep van ondersteunden krijgt zooveel als maar
eenigszins mogelijk is.
Spreker bestrijdt ook de meening van den Wetho uder, als
zou het College niet interpellabel zijn over en geen ver
antwoording dragen voor den gang van zaken in Maat
schappelijk Hulpbetoon, wat de ondersteuning aan vabde
werkloozen betreft. Spreker moet dat ten stelligste ontkennen
Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling,
(van Stralen e.a.)
en hij begrijpt niet, hoe de Wethouder die mededeeling kan
doen, terwijl hij op de hoogte kan zijn van de cirailaire,
welke zeer onlangs daarover aan de gemeentebesturen is
gezonden en waarin duidelijk wordt gezegd, dat ten aanzien
van de steunverleening aan de vabde werkloozen niet Maat
schappelijk Hulpbetoon, maar Burgemeester en Wethouders
verantwoordelijk zijn.
De heer Komijn: Tegenover den Minister, niet tegenover
den Raad.
De heer van Stralen antwoordt, dat hij, als Burgemeester
en Wethouders verantwoordelijkheid voor deze zaak dragen,
al is het dan tegenover den Minister, wil vaststellen, dat de
Raad het recht heeft het College over deze zaak ter verant
woording te roepen.
De heer Romijn: Neen!
De heer van Stralen: Tegenover den Minister, maar naar
beneden tegenover den Raad.
Er is in deze zaak een principieele wijziging gekomen,
toen na de reorganisatie onderscheid is gemaakt tusschen
ondersteuning van de armlastigen en van de valide werk
loozen. De Minister zegt zeer duidelijk in zijn circulaire:
„Waar het Bureau van Maatschappelijk Hulpbetoon als
Orgaan optreedt, dient nauwkeurig te worden toegezien, dat
de normale taak van dit Bureau en de steunverzorging als
twee onderscheiden takken van dienst optreden en dat ook
de gesteunden dit weten."
Hier staat duidehjk, dat een principieele scheiding is ge
maakt. Trouwens, door het aanvaarden van het reorgani
satie-rapport, waarin hetzelfde staat, mag men aannemen,
dat ten aanzien van de niet verzekerde werkloozen een
wijziging is ingetreden. Maar de Wethouder, die, zooals de
Raadsleden weten, van meening is, dat de ondersteuning
zoo laag mogelijk moet zijn, heeft natuurlijk getracht de
verantwoordelijkheid te dien aanzien op een anderen kant
te schuiven en ontkent, dat de Raad het recht zou hebben
zich er mede te bemoeien.
Volgens den Wethouder hebben geen redenen van bezui
niging hem of Maatschappelijk Hulpbetoon tot het ingenomen
standpunt geleid. Spreker kan dat niet goed begrijpen, want,
als dat niet zoo is, waarom moet er dan zulk een groot ver
schil zijn tusschen de ondersteuning van de verzekerde en
van de niet verzekerde werkloozen?
De Wethouder geeft daarvan een verklaring, welke spreker
niet accepteert. De liefde van den Wethouder voor de ar
beiders, die zich hebben georganiseerd, is niet zoo groot, dat
hij hen, wat de ondersteuning betreft, met guldens wil be-
voordeelen boven de niet verzekerde arbeiders. Dat hebben
wij, zegt spreker, vroeger weieens anders meegemaakt.
De heer Romijn vraagt of de heer van Stralen dat vroeger
van hem weieens anders heeft meegemaakt.
De heer van StralenIn het algemeen.
De heer Romijn zegt, dat hij niet algemeen is.
De heer van Stralen geeft dat toe, maar wij weten wel,
zegt spreker, dat de Wethouder niet zulk een verbazend
groote voorkeur heeft voor arbeiders, die zich organiseeren.
De heer Romijn vraagt op grond waarvan de heer van
Stralen dat zegt. Deze moet dat dan maar eens motiveeren!
De heer van Stralen doet opmerken, dat het meermalen is
gebleken.
De heer Romijn vraagt den heer van Stralen dat nu eens
aan te toonen. Deze schuift hem dingen in de schoenen, welke
hij niet waar kan maken.
De heer van Stralen antwoordt, dat de gelegenheid om dat
aan te toonen misschien nog weieens komt. Deze kwestie
staat trouwens betrekkelijk naast de zaak, waarom het gaat.
Hoe men er ook over denkt, in elk geval steunt het verschil, dat
wordt gemaakt tusschen de ondersteuning van de eene groep
en die van de andere, eigenlijk nergens op en zeker niet op
de daarvoor door den Minister genoemde motieven.
Spreker kan zich niet voorstellen, dat het de bedoeling-
van den Wethouder zou zijn om de arbeiders, die volgens
hem zoo juist hebben gehandeld door zich te verzekeren
tegen werkloosheid, met 2.steun te bevoordeelen boven
hen, die dit hebben nagelaten. Daarbij komt nog iets wat ook