454 MAANDAG 4 DECEMBER 1933. Korting op wedden gemeentepersoneel; e.a. (Kuipers e.a.) genomen, dat men aan een voorstel toch niet zijn stem kan geven, als men er niet mede accoord gaat. Burgemeester en Wethouders hebben toen dat voorstel ook niet overgenomen. Het was in het belang van het gemeentepersoneel zelf, dat dat voorstel niet werd aangenomen. De heer Bergers heeft indertijd zijn voorstel verdedigd met het argument, dat bij aanneming ervan de middenstand er voordeel van zon hebben, omdat er dan meer geld in om loop zou wezen. Daaruit volgt, dat, als op de salarissen van het gemeentepersoneel meer gekort wordt, er minder geld in omloop is en dus de middenstand er onder lijdt. Volgens den Wethouder is de toestand te Leiden niet zoo erg slecht, maar kan er toch van een noodtoestand worden gesproken. Een noodtoestand, nu zoo ziet spreker het op het oogenblik nog nietof die nog komen kan, weet spreker niet, maar spreker ziet nog niet, dat het op het oogenblik noodig is, 15.000 binnen te halen van eenige laag bezol digde ambtenaren, -verpleegsters en werklieden. Er kan nog een andere weg gevonden worden, welke ook door spreker is aangewezen tijdens de behandeling der begrooting in Fe bruari 1933; een begrooting moet niet sluitend gemaakt worden door loonsverlaging; daarmede kan spreker niet accoord gaan De heer Schiiller zegt, dat volgens den Wethouder het loon niet alleen bepaald moet worden naar de capaciteiten en naar den werkkring, maar ook naar de behoefte, dat ook die factor bij de bepaling van het loon moet medespreken. Spreker stelt zich niet op dat standpunt, maar dit een oogenblik aan vaardende, moet dit dan ook juist niet bij de ongehuAvden toegepast worden? De rechterzijde is er zeer voor, dat ieder een tot een huwelijk komtals nu juist de vrijgezellen steeds getroffen worden door de grootste loonkortingen, hoe moeten zij dan de middelen zich verschaffen om tot dat huwelijk te komen? Het gevolg zal zijn uitstel van het huwelijk of dat men huwt ,,op de pof", dat wil zeggen, dat men gaat huwen hoewel men geen geld heeft om zich een inboedel aan te schaffen; dan koopt men dien op afbetaling; dergelijke gezinnen blijven jarenlang in de schulden zitten en komen er soms zelfs niet uit. Spreker acht die speciale kortingen voor de ongehuwden funest Aroor de aanstaande huwelijken; ook werkt men door deze korting op vrijgezellen het zeer groote kwaad van koopen op afbetaling zeer in de hand. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aan genomen met 19 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Meijnen, Simonis, van Eecke, \ran Tol, Eikerbout, Tepe, Splinter, Goslinga, Komijn, van Es, Bergers, Manders, Donders, van der Reijden, Wilbrink, de Eeede, Wilmer, van Eosmalen en Coster. Tegen stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Groeneveld, Kooistra, Koole, van Stralen, van Weizen, Ver- weij, van Eek, Yallentgoed, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Schiiller en Kuipers. (De heeren Beekenkamp, Bosman en Huurman hadden de vergadering tijdelijk verlaten.) XIX. Beantwoording van de interpellatie van den heer van Stralen in zake het toepassen van de Rijkssteunregeling voor werkloozen door de Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon. De heer Romijn zegt in antwoord op vraag 1, dat het het College niet bekend is, dat de Gemeentelijke Commissie vmor Maatschappelijk Hulpbetoon bij de ondersteuning \ran valide werkloozen in strijd handelt met de desbetreffende Rijks steunregeling. Op vraag 2 antwoordt spreker, dat het het College bekend is, dat genoemde Commissie voor bedoelde groepen een steunbedrag heeft vastgesteld van 10.oor gehuwden -f- 1.per gezinslid boven 2 personen en van 6.50, niet 6.Aroor alleenstaande personen. Vraag 3 beantwoordt het College ontkennend. Op vraag 4 antwoordt spreker, dat het College van meening is, dat de wensch van den Eaad om ten aanzien van den steun aan werkloozen zoover te gaan als de Rijksregeling maar eenigszins toelaat, niet Verder gaat dan met betrekking tot die werkloozen, die door zich tijdig bij een werkloozenkas te verzekeren en de op hen rustende verplichtingen naar be lmoren na te komen, getoond hebben hun eigen verantwoor delijkheid te dezer zake te beseffen. De heer van Stralen noemt het antwoord van den Wet houder totaal onbevredigend. Bij de behandeling van het Interpellatie-van Stralen Rijkssteunregeling, (van Stralen.) rapport betreffende de reorganisatie van Maatschappelijk Hulpbetoon, is er van meerdere zijden op aangedrongen, dat er eindelijk eens rust zou komen om die instelling. De kwestie door spreker bij deze interpellatie aan de orde gesteld, wijst er op, dat die rust, welke ook sprekers fractie voor Maat schappelijk Hulpbetoon wenschelijk zou achten, blijkbaar door het College niet op prijs wordt gesteld, want door het besluit, dat het College met betrekking tot deze zaak heeft genomen, is spreker wel verplicht haar in den gemeenteraad te bespreken. Burgemeester en Wethouders beginnen met te ontkennen, dat Maatschappelijk Hulpbetoon in strijd handelt met de Rijkssteunregeling. Dat is geen juist antwoord op de door spreker gestelde vraag. Burgemeester en Wethouders ont kennen niet, dat in de geldende Rijkssteunregeling, in het laatst van 1931 aangenomen, een norm van 12.is bepaald voor de groep van nog nietrechthebbenden, dedubbel uitgetrok- kenen en de ongeorganiseerden. Die norm is dus vastgelegd en enkele der door spreker genoemde groepen krijgen dan ook een uitkeering naar die norm van 12. Spreker vraagt waarom Burgemeester en Wethouders zijn afgeweken van die norm, welke zij op grond van de Rijks steunregeling bij het ondersteunen van Averklooze arbeiders mogen toepassen. Zij mogen voor de door spreker genoemde groepen een ondersteuning vaststellen van 12.,welk be drag door een nadere circulaire van den Minister tot 11.50 is verminderd, en daarom zou spreker Avillen weten, waarom zij een zooveel lagere norm, n.l. van 10.hebben vast gesteld Spreker vraagt zich af, hoe gehuwde personen kunnen bestaan van een ondersteuning van 10.Avaarvan in de meeste gevallen 3.50 voor huishuur afgaat. Burgemeester en Wethouders hebben in hun antwoord gezegd, dat de wensch, door den Raad destijds uitgesproken ten aanzien van de ondersteuning van werkloozen, alleen betrekking had op de werkloozen, die zich tijdig tegen de gevolgen Aran werkloosheid hadden verzekerd, niet op degenen, die dat niet hadden gedaan. Spreker noemt dat absoluut onjuist. Bij de discussies, welke hebben plaats gehad bij de aanvaarding van de Rijkssteunregeling en meermalen daarna heeft de Raad het standpunt ingenomen, dat, de Rijkssteun regeling eenmaal aanvaard zijnde, er uitgehaald moest worden wat er in zat en bij de ondersteuning tot de uiterste grens, welke de regeling toeliet, moest worden gegaan. Nu bij Maatschappelijk Hulpbetoon een scheiding is ge maakt tusschen huiszittende armen en werklooze arbeiders sedert de aanvaarding van de Rijkssteunregeling is Maatschap pelijk Hulpbetoon erkend als orgaan voor de uitvoering van de steunregeling en moest het voor de met name genoemde groepen van werkloozen de steunbedragen vaststellen meent spreker, dat, gezien het feit dat het Rijk subsidieert in de kosten der ondersteuning van de niet verzekerden en nog niet rechthebbende werklooze arbeiders, de steunregeling niet voor een deel van de Leidsche bevolking moet gelden, maar voor de geheele Leidsche bevolking, en dat er geen sprake van mag zijn, dat Maatschappelijk Hulpbetoon Aroor de niet verzekerde en nog niet rechthebbende werkloozen een steunregeling vaststelt, welke naar sprekers meening te laag is en zoo ook niet behoeft te zijn. Spreker gelooft, dat het streven naar een zoo laag mogelijke ondersteuning ten einde te bezuinigen op de uitgaATen voor Maatschappelijk Hulpbetoon de kern van de kwestie is en den leidraad vormt voor Burgemeester en Wethouders, misschien wel AToor den Wethouder zelf, en spreker keurt dat af. Zooals spreker reeds zeide, ontkent hij de juistheid van de mededeeling van Burgemeester en Wethouders, dat de wensch Aran den Raad ten aanzien \ran de ondersteuning alleen zou gelden A*oor de verzekerde en de georganiseerde werkloozen. Bovendien heeft hij bij het College nooit een zoo groote A-oorliefde kunnen ontdekken weieens het tegen deel voor de arbeiders, die zich hadden georganiseerd. Hij geeft toe, dat er aanleiding bestaat verschil te maken tusschen de ondersteuning, welke wordt verstrekt aan ar beiders, die zich hebben verzekerd tegen het Averkloosheids- risico, en die, welke wordt uitgekeerd aan arbeiders, die zulks hebben nagelaten, maar dat dit verschil hierin tot uitdrukking zou moeten komen, dat aan laatstgenoemde groep een eenige guldens lagere uitkeering Averd toegekend, ontkent hij ten stelligste. Ofschoon hij verre de voorkeur geeft aan arbeiders, die zich hebben georganiseerd en tegen het risico der werkloosheid hebben verzekerd, dit mag hem er niet van weerhouden om het op te nemen voor degenen, die in de verdrukking komen en met een veel te lage onder steuning worden afgescheept. De gedachte, dat er in deze verschil moet worden gemaakt, heeft zich ook bij het Rijk gevestigd en zij is tot uitdrukking- gekomen in een circulaire, zeer onlangs door den Minister

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 10