180 Indien Uwe Vergadering met ons van oordeel is, dat de aangegeven verandering noodig is, spreekt het van zelf, dat tevens moet worden overgegaan tot het onderbrengen, bij de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, van de kostelooze genees- en heelkundige hulp aan onver- mogenden. Daarom is de wijziging van de eerstgenoemde verordening zoodanig geredigeerd, dat ook dit deel van de armenzorg aan de Commissie wordt opgedragen en doen wij hierbij eveneens het voorstel om in de verordening van 26 September .1927 (Gem.blad no. 14) de daartoe noodige wijzigingen aan te brengen. Naar onze meening behoort bij het tot stand komen van deze ingrijpende wijziging tevens te worden overgegaan tot de voorgenomen uitbreiding van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Uit het rapport van de Reoiganisatiecommissie pag. 19 hoofdstuk VIII blijkt, dat juist ook het brengen van de geneeskundige armenverzorging bij Maatschappelijk Hulpbetoon een van de voornaamste motieven is geweest, die deze Commissie tot haar desbetref fende conclusie heeft gebracht. Het tijdstip voor deze uit breiding komt ons College bovendien ook niet ongeschikt voor, nu immers de reorganisatie van Maatschappelijk Hulp betoon zoo ver is gevorderd, dat de individueele beoor- deelingswijze van armlastigen en valide werkloozen met 1 Januari a.s. niet meer noodig is en dus ook in dit opzicht een nieuwe wijze van werken zal aanvangen. Gelijk Uw Vergadering zich zal herinneren, vormde de wijze van uit breiding in Uwe Vergadering reeds een punt van discussie (Handelingen pag. 357) en werd met 265 stemmen aan genomen een amendement van den heer Wilbrink op ons voorstel (Ingek. Stukken No. 152 van 1933) luidende: „ons College op te dragen voorstellen bij Uwe Vergadering in te dienen om de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon te doen bestaan uit 10 leden, waarvan ten hoogste 3 raadsleden en verder 7 leden uit de burgerij, allen te be noemen door den Gemeenteraad met een Wethouder als Voorzitter, aan te wijzen door het College van Burgemeester en Wethouders". De desbetreffende bepaling in de verordening van 2 December 1929 houdende Reglement voor de Gemeente lijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon te Leiden, zal dus dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd. In de vergadering van de Commissie voor den Genees kundigen- en Gezondheidsdienst werd de wenschelijkheid betoogd, om de verordening van 25 October 1926 regelende het Tarief van bijdragen te voldoen wegens Ziekenhuisver- pleging vanwege de gemeente Leiden, weliswaar in haar huidigen vorm te doen vervallen, doch weer te doen herleven als een norm ten behoeve van de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon bij het vaststellen van de bijdragen voor verplegingskosten. Het lijkt ons College niet gewensclit hierop in te gaan. De zaak toch is, dat een dergelijke normbepaling weinig effect heeft, omdat die alleen wetteüjk toelaatbaar is in zoodanige gedaante, dat aan de Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon de volle vrijheid wordt gelaten om daarvan zoowel naar boven als naar beneden af te wijken, tengevolge waarvan de beteekenis van een dergelijk tarief uiteraard zeer problematisch is. Daar komt bij, dat een dergelijke uitspraak van Uwe Vergadering tegenover de nieuwe gereorganiseerde Gemeentelijke Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon, waarin de Gemeenteraad door drie Uwer leden en een Wethouder-Voorzitter zal zijn vertegen woordigd, ons niet alleen volkomen overbodig voorkomt, doch bovendien de handen van deze Commissie te veel zal binden. Immers het is te verwachten, dat bij het bestaan van het hier bedoelde gemeentelijk Voorschrift de Commissie het zich tot plicht zal achten, zich eerst met een wijzigingsvoorstel tot Uwe Vergadering te wenden, wanneer haar ervaring haar zal hebben geleerd, dat op één of meer punten een eenigszins andere algemeene regeling meer verkieslijk is te achten. Deze procedure zal uiteraard dus vertragend werken. Voorts is het ook niet onmogelijk, dat in de toekomst door overleg met de ziekenfondsen en dergelijke instellingen een wellicht geheel andere wijze van betaling en verrekening zal worden gevolgd, waartegen het bestaan van zoodanige norm-ver- ordening ook een beletsel zou kunnen zijn. Tenslotte is ook juridisch een dergelijke verordening een bron van verwikke lingen met eventueel onwillige betalers, omdat bij een afwij king van dit tarief in een bepaald individueel geval de be trokkene in de verhaalsprocedure daarop zijn verweer zal baseeren en de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon voor de noodzakelijkheid zal gaan stellen, haar afwijkend oordeel te gaan motiveeren en bewijzen, nog afgezien van het niet denkbeeldig gevaar, dat elke van het bewuste tarief afwijkende verhaalsbeslissing tot een procedure met alle daaraan verbonden moeilijkheden zal leiden, omdat de betrokkene zich onbillijk zal behandeld gevoelen. Dit alles is voor ons College aanleiding Uw Vergadering met klem in overweging te geven, de suggestie van de Commissie voor den Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst in dit geval niet te volgen, doch de verdere ontwikkeling en wijze van uitvoering eerst eens aan te zien. Waar voorts in de Commissie voor den Geneeskundigen en Gezondheidsdienst ook vragen zijn gesteld omtrent de practische uitvoering betreffende aanvragen om genees kundige armenverzorging en ook Uwe Vergadering daarvoor wellicht belangstelling zal koesteren, meenen wij niet onver meld te mogen laten, dat het de bedoeling is, om voorloopig te doen handhaven de thans gevolgde methode van aan vragen en deze dus te blijven doen plaats vinden bij den Geneeskundigen Dienst. De opzet is dus, dat slechts die administratieve en interne wijzigingsmaatregelen zullen wor den uitgevoerd, welke voor een goede en juiste geneeskundige armenverzorging door de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon noodig zullen blijken te zijn. Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie gelegde adviezen van de Commissie voor den Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst en de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon en onder mededeeling, dat wij Uwe Vergadering ten spoedigste de noodige aanbevelingen zullen zenden in de openvallende plaatsen in de gereor ganiseerde Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, geven wij dus op grond van het bovenstaande Uwe Vergadering in overweging: I. vast te stellen de volgende verordening: V E R O It DEM G, houdende wijziging van de verordening van den 2en December 1929 Gem.blad No. 27), houdende Reglement voor de Gemeentelijlce Commissie voor Maatschappelijk Hulp betoon, te Leiden. Artikel I. Artikel 1 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt: „Door de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, hierna te noemen de Commissie, kan onder steuning, waaronder mede wordt verstaan geneeskundige hulp en ziekenhuisverpleging, worden verleend aan hen, die zich voor ondersteuning aanmelden en daarvoor volgens art. 28 der Armenwet in aanmerking komen. Omtrent de vraag, of ziekenhuisverpleging of andere geneeskundige hulp noodzakelijk is, wint de Commissie in elk bijzonder geval het oordeel in van den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst, wiens oordeel voor de Commissie beslissend is. Met betrekking tot de genees- en heelkundige hulp, neemt de Commissie in acht de artikelen 2, 3 en 4 van de ver ordening betreffende het verleenen van kostelooze genees- en heelkundige hulp aan onvermogenden en den werkkring en de bezoldiging van de Stadsgeneesheeren te Leiden". Art. II. Artikel 7 wordt gelezen als volgt: „De Commissie bestaat uit een Voorzitter en 10 leden. Ten hoogste drie van de leden moeten lid van den Ge meenteraad zijn. De overige leden moeten zijn ingezetenen der gemeente Leiden en den ouderdom van 25 jaar bereikt hebben. De leden worden voor den tijd van 4 jaar door den Gemeenteraad benoemd. Jaarlijks op 1 Januari treden twee of drie leden af. De aftredenden zijn terstond herkiesbaar. De rooster van aftreding wordt zoodanig geregeld, dat in een tijdsverloop van 4 jaar alle leden aan de beurt van aftreding zijn. Ter voorziening in de open te vallen plaatsen zenden Burgemeester en Wethouders, de Commissie gehoord, vóór 1 November aan den Gemeenteraad een aanbeveling van twee personen voor elke vacature. Jaarlijks vóór 1 December wijzen Burgemeester en Wet houders een lid van hun College als Voorzitter aan." Art. III. Deze verordening treedt in werking op een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen tijdstip. II. met ingang van den dag, waarop de verordening bedoeld sub I in werking treedt in te trekken de verordening van den 25en October 1926 (Gem. blad No. 16), regelende het Tarief van bijdragen, te voldoen wegens Ziekenhuisverpleging vanwege de gemeente Leiden, gewijzigd bij verordening van den len October 1928 (Gem. blad No. 25).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 7