164 eene zelfde vrijheid ten opzichte van het bouwterrein, alsnog een gewijzigd ontwerp in te dienen. In de zooeven vermelde bijeenkomst met de architecten had de Voorzitter der Commissie een desbetreffende mede- deeling gedaan. De woordelijke inbond van die mededeeling had de commissie als bijlage bij haar tot ons College gericht schrijven gevoegd, evenals een uitvoerige nota, waarin architect Blaauw, degene, die zich de afwijking ten opzichte van het beschikbare terrein had veroorloofd, een afwijking, hierin bestaande, dat de oppervlakte van de beide perceelen Vischmarkt 7 en 8 en van het perceel Breestraat 92 in zijn project was opgenomen en de rooilijn aan de Vischmarktzijde gedeeltelijk een weinig was overschreden zijne opvatting verdedigde, dat door hem geen ongeoorloofde afwijking van het programma had plaats gehad. Van de hun, behoudens goedkeuring van ons College, geboden gelegenheid tot het maken van een variantplan verklaarden de architecten Buurman, Kropholler, van der Laan en Mertens zich tenslotte na eenige correspondentie bij schrijven van 9 Juni 1933 bereid gebruik te maken. Aan die bereidverklaring voegden zij evenwel de mededeeling toe, dat de beschikbaar gestelde termijn tot 1 September 1933 hun zeer kort voorkwam, in verband waarmede het voor architect Kropholler wel onmogelijk zou zijn, hieraan gevolg- te geven. Over het verzoek van de commissie, om haar met het oog op een en ander toe te staan haar rapport inplaats van tegen 1 Juli, eerst tegen 1 October 1933, in te dienen, werd onzer zijds het gevoelen van de Commissie van Fabricage inge wonnen. Blijkens haar rapport van 22 Juni 1933 was deze eenstemmig van oordeel, dat op het verzoek van de Raadhuis - Advies-Commissie niet moest worden ingegaan. Kaar hare meening lag het niet op den weg van de Raadhuis-Advies- Commissie, om tot uitbreiding van de opdracht aan de architecten over te gaan. Die commissie had alleen haar beoordeeling van de ingediende ontwerpen te geven en advies uit te brengen over de vraag, welk der plannen voor uit voering het meest in aanmerking kwam. Daarbij zou zij er c.q. ook op moeten wijzen, in hoeverre de architecten van het programma van eischen waren afgeweken. Voor een en ander behoefde de Raadhuis-Advies-Commissie, naar het gevoelen van de Commissie van Fabricage, niet per se over plannen te beschikken, die in alle opzichten precies vergelijkbaar waren. Het gold hier immers niet een prijsvraag, waarbij een ver gelijkende beoordeeling van de inzendingen moest plaats vinden en uiteraard zorgvuldig op het nakomen van het rogramma van eischen moest worden gelet. In het onder havige geval toch was slechts aan 5 architecten opdracht verstrekt, om plannen voor een nieuw stadhuis te ontwerpen, welke plannen door de gemeente werden gekocht. Deze had zich volledige vrijheid voorbehouden ten aanzien van de vraag, wat zij met de plannen wilde doen, welk plan eventueel voor uitvoering in aanmerking zou worden gebracht. Daarbij zou op den voorgrond moeten staan het verkrijgen van een zoo goed en fraai mogelijk stadhuis. Dit doel werd volgens de Commissie van Fabricage door het doen vervaardigen van variant-plannen, hetzij door de vier genoemde architecten, hetzij zooals ook was geopperd door den vijfden archi tect, niet nader gebracht. Met het eenstemmig advies der Commissie van Fabricage, om op het verzoek van de Raadhuis-Advies-Commissie niet in te gaan, kon ons College zich volkomen vereenigen, wes halve wij haar, onder mededeeling van ons standpunt in deze, bij missive van 28 Juni 1933 uitnoodigden hare beoordeeling van de plannen zoo spoedig mogelijk bij ons College in te dienen. Met het oog op de ontstane vertraging stonden wij haar uit den aard der zaak in de gegeven omstandigheden gaarne toe den voor het uitbrengen van haar rapport vast- gestelden termijn eenigszins te overschrijden. In de 2e helft der maand Juli bereikte ons het advies der commissie. En aangezien het ons gewenscht voorkwam, dat Uwe Vergadering zoo spoedig mogelijk van de ingezonden plannen en van het advies der commissie kennis nam en dat vervolgens ook alle overige belangstellenden in de gelegenheid werden gesteld van een en ander kennis te nemen, werd in onze vergadering van 27 Juli besloten aan elk raadslid, alsmede aan de Pers, een afschrift van het rapport der com missie met de daarbij behoorende bijlage VII toe te zenden. De plannen van de 5 uitgenoodigde architecten, zoomede alle verder ingezonden plannen, waaronder begrepen een alsnog door architect Blaauw eigener beweging ingezonden plan, teruggebracht binnen de op de situatieteekening aan gegeven bouwgrens, zouden verder ter bezichtiging worden gesteld in de Lakenhal, met dien verstande, dat de tentoon stelling gedurende de eerste week uitsluitend voor de raads leden en de Pers toegankelijk zou zijn. Nadat ons College van den inhoud van het rapport der Raadhuis-Advies-Commissie, voor welk rapport haar een woord van lof zeer zeker niet mag worden onthouden, had kennisgenomen en de ingezonden plannen had bestudeerd, verzochten wij bij besluit van 7 September j.l. aan de Com missie van Fabricage haar oordeel te dezer zake aan ons te willen mededeelen. Eenstemmigheid bleek bij de Commissie van Fabricage niet te bestaan. Na toch in haar advies d.d. 18 October gememoreerd te hebben, dat de Raadhuis-Advies-Commissie in haar rapport tot de slotsom komt, dat tegen de plannen van de architecten Buurman, Kropholler, van der Laan en Mertens zoo ernstige bedenkingen zijn aan te voeren, dat zij geen dier plannen voor uitvoering kan aanbevelen, terwijl zij het plan van architect Blaauw van zoodanige goede qualiteit acht, dat uitvoering daarvan de gemeente weder de beschikking zal geven over een monumentaal en practisch stadhuis, zij het ook dat, alvorens aan laatstgenoemden architect opdracht tot verdere uitwerking van zijn plan kan worden gegeven, Uwe Vergadering h. i. de twee perceelen aan de Vischmarkt, waarover de heer Blaauw in zijn plan beschikte en welke buiten het bij raadsbesluit van 11 Juli 1932 aanvaarde bouwterrein vallen, alsnog daarin zal dienen te betrekken, volgt in het advies de mededeeling, dat slechts de meerderheid zich met het oordeel van de Raadhuis-Advies- Commissie over de plannen geheel kan vereenigen. Volgens het advies is de meerderheid der commissie van gevoelen, dat het plan-Blaauw zoowel uit architectonisch en stede- bouwkundig oogpunt, als om de indeeling uitsteekt boven de andere plannen, waaraan ook naar de meening van de meerderheid overwegende bezwaren kleven. Zij is dan ook van oordeel, dat door aanvaarding van het plan-Blaauw de gemeente Leiden een waardig en doelmatig stadhuis zal ver krijgen. Echter ontveinst zij zich niet, dat aan het plan, zooals het thans is ontworpen, enkele bezwaren zijn verbonden. Van principieele beteekenis zijn deze bezwaren naar de meening van de meerderheid echter niet. Bij een nadere uitwerking van het plan kunnen zij worden ondervangen. De mogelijkheid daarvan blijkt reeds uit het door den architect vervaardigde plan, dat teruggebracht is binnen de op de situatieteekening aangegeven bouwgrens; door gebruik te maken van enkele daarin verwerkte gedachten zal een alleszins bevredigend ontwerp kunnen ontstaan. Met het oog op een en ander adviseert de meerderheid nog niet tot het verleenen van de opdracht tot uitvoering aan den ontwerper over te gaan. Eerst wanneer nadere uitwerking heeft plaats gehad, zal Uwe Vergadering, aldus de meerderheid, een definitieve beslissing kunnen nemen, doch voorshands dient ons College slechts te worden gemachtigd tot die nadere uitwerking opdracht te verstrekken. De minderheid der commissie, bestaande uit twee leden, kan zich met het standpunt der meerderheid niet vereenigen. Eén lid acht de bezwaren tegen het plan-Blaauw veel ernstiger, dan de meerderheid, en betwijfelt, of daaraan bij de uitwerking afdoende kan worden tegemoet gekomen. Als voornaamste bezwaren wijst dit lid op de z. i. te kleine binnenplaats, waardoor de lichttoetreding tot de daaraan gelegen vertrekken onvoldoende zal zijn, op de naar zijne meening te geringe verdiepinghoogte, welke eveneens minder gunstige verlichting van de bureaux ten gevolge zal hebben, alsmede op de z. i. slechte verlichting van de gangen. Een en ander maakt, dat dit lid aan het plan-Blaauw niet zonder meer zijn goed keuring kan hechten; het kan zich met nadere uitwerking van het plan wel vereenigen, doch zou daarnaast ook het plan-Kropholler dat dit lid evenmin zonder meer aan vaardbaar acht, doch niet, zooals de meerderheid, bij het plan-Blaauw achterstelt voor nadere uitwerking in aan merking willen brengen. Het andere lid der minderheid ziet in het plan-Kropholler het beste der ingediende plannen; de tegen dat plan aan gevoerde bedenkingen komen dit lid niet juist of niet van overwegend belang voor, terwijl z. i. het plan-Blaauw in architectonisch en stedebouwkundig opzicht juist weinig geslaagd is. Intusschen heeft dit lid er geen bezwaar tegen, dat beide plannen nader worden uitgewerkt en kan het zich derhalve met de gedachte van het eerstbedoelde lid der minderheid wel vereenigen. De meerderheid wijst er hiertegenover op, dat de bezwaren tegen het plan-Kropholler zooals ook de Raadhuis-Advies- Commissie heeft uiteengezet van principieelen aard zijn en den opzet van het plan betreffen, terwijl de gebreken van het plan-Blaauw, welke ook de meerderheid niet geheel ont kent, van meer ondergeschikte beteekenis zijn. Zij zullen in onderling overleg tusschen gemeentebestuur, architect en Raadhuis-Ad vies-Commissie kunnen worden geredresseerd; de opzet van het plan zal daarbij onveranderd kunnen blijven. Opheffing van de bedenkingen tegen het plan-Kropholler daarentegen zou zoo ingrijpende wijziging daarvan mede brengen, dat feitelijk van een nieuw plan zou moeten worden gesproken. Bovendien kan, zoo voegt de meerderheid hier nog aan toe, de vraag gesteld worden, waarom in de gedachte van de minderheid de „nadere uitwerking" tot de plannen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 2