172
van het nieuwe tarief dan zou kunnen worden bepaald op
11 December a.s.
Zooals U voorts bekend is, is als gevolg van het arrest
van den Hoogen Eaad van 22 Februari 1932 de verplichte
invoerkeuring van vleeschwaren ook in onze gemeente
vervallen en worden in verband daarmede de voor die
keuring vastgestelde rechten niet meer geheven. Aangezien
ook het vrijwillig ter keuring aanbieden van vleeschwaren
in de praktijk niet voorkomt, heeft het geen zin deze
tarieven langer te handhaven en wij stellen daarom voor
deze thans te doen vervallen. Alleen voor spek, dat „versch
vleesch" in den zin der Vleeschkeuringswet is, moet het
geldende keurloon van 0.02 per K.G. gehandhaafd blijven.
Onder mededeeling, dat zoowel de Commissie van Beheer
over het Openbaar Slachthuis als de Commissie van Finan
ciën zich met bovenstaande voorstellen kunnen vereenigen,
geven wij, met verwijzing voor zooveel noodig naar de ter
visie liggende stukken, Uwe Vergadering alsnu in overweging:
A. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordening:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van den 22en Januari
1923 (Gemeenteblad No. 4), regelende de heffing van
belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slacht
huis te Leiden, laatstelijk gewijzigd bij verordening
van den 19en December 1932 (Gemeenteblad
No. 16 van 1933).
Artikel I.
In artikel 2 sub lila van bovengenoemde verordening
worden de volgende wijzigingen gebracht:
1° in plaats van: „b. voor een gras- of vet kalf f 1.75"
wordt gelezen:
„b. voor een stier, os, koe, vaars, pink of kalf zwaarder
dan 250 K.G. levend gewicht, indien het gezamenlijk aantal
slachtingen van deze dieren meer dan 200 per week bedraagt,
voor elk dier boven dit aantal per week geslacht 2.
c. voor een gras- of vet kalf1.75"
terwijl de letters c. d, e en worden vervangen door de
letters d. e, en g.
2° in plaats van ,,a tot en met wordt gelezen: „a tot
en met
Art. II.
Artikel 2 sub XIV wordt gelezen als volgt:
„XIV. Voor het onderzoek van ingevoerd vleesch en het
keuren van vleesch:
A. indien het betreft:
a. borst- en buikingewanden, kluiven, pooten en
koppen per K.G0.02
b. paardenvlecsch, ingevoerd in vierendeelen,
per K.G0.02
c. spek per K.G0.02
d. ander vleesch per K.G0.03
Bij betaling wordt een onderdeel van een cent voor
één cent berekend.
B. voor vleesch, ingevoerd door of ten behoeve van hier
ter stede gevestigde fabrikanten van verduurzaamde levens
middelen, indien het betreft:
a. borst- en buikingewanden, pooten en koppen
per K.G0.005
b. spek per K.G0.005
c. vleesch per K.G0.01
Bij betaling wordt een onderdeel van een cent voor één
cent berekend.
Met betrekking tot een of meer der vleeschsoorten, sub B
onder a tot en met c genoemd, door de Commissie van
Beheer aan te wijzen, gelden bovenstaande tarieven uitslui
tend voor de hier ter stede gevestigde fabrikanten van
verduurzaamde levensmiddelen, voorzoover en zoolang zij
op grond van den aard en omvang van hun bedrijf, ter
beoordeeling van de Commissie van Beheer, als zoodanig
door haar zijn en worden erkend, het bewijs leveren, dat
het vleesch voor verwerking in hunne fabrieken bestemd
is en daarin ook inderdaad verwerkt wordt, ook andere
door de Commissie van Beheer noodig geachte gegevens
verstrekken en bovendien de door haar ter voorkoming
van fraude gegeven of te geven voorschriften stipt opvolgen."
Art. III.
Deze verordening treedt in werking op 11 December 1933.
B. de aldus gewijzigde verordening opnieuw vast te stellen,
met dien verstande, dat artikel 4 wordt gelezen als volgt:
„Deze verordening treedt in werking op 11 December 1933.
Alsdan vervalt de verordening van den 22en Januari 1923
(Gemeenteblad No. 4), regelende de heffing van belastingen
voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden,
laatstelijk gewijzigd bij verordening van den 19en December
1932 (Gemeenteblad No. 16 van 1933.)"
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 250. Leiden, 24 November 1933.
Met het hieronder afgedrukt voorstel van de Commissie
van Beheer over het Openbaar Slachthuis, om over te gaan
tot vernieuwing en uitbreiding van die inrichting voor de
som van 300.000.kan zoowel de Commissie van Financiën
als ons College zich vereenigen. Met laatstgenoemde Com
missie zijn wij echter van oordeel, dat het aanbeveling ver
dient het aan het Slachthuis verstrekte bedrijfskapitaal,
waaraan geen behoefte meer bestaat, omdat het bedrijf
voortdurend over voldoende kasmiddelen beschikt, voor
deze verbouwing en uitbreiding aan te wenden; liet uit
geldleening te vinden bedrag kan dan, aangezien 240.000.
beschikbaar is in het afschrijvings- en vernieuwingsfonds
der inrichting, tot 35.000.beperkt worden.
Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Ver
gadering alsnu in overweging:
a. te besluiten tot verbouwing en uitbreiding van het
Openbaar Slachthuis overeenkomstig de door de Commissie
van Beheer overgelegde plannen;
b. goed te keurenle, dat ten behoeve van de sub a be
doelde werken een bedrag van f 240.000.wordt geput
uit het Afschrijvings- en Vernieuwingsfonds van het Open
baar Slachthuis2e. dat het bij raadsbesluit van 13 Maart 1919
verstrekte en nog onafgeloste bedrijfskapitaal van 25.000.
niet meer als zoodanig wordt gebruikt, doch mede wordt
aangewend voor de sub a bedoelde werken;
c. het verder nog voor deze werken benoodigde bedrag
van 35.000.aan het bedrijf als kapitaal te verstrekken;
d. te bepalen, dat de aflossing aan de gemeente van de
sub b en c bedoelde bedragen van 25.000.en 35.000.
geschiedt overeenkomstig de afschrijvingen op de desbe
treffende bezittingen;
e. vast te stellen de overgelegde staten tot wijziging van
de algemeene gemeentebegrooting en de begrooting van
het Openbaar Slachthuis, beide dienst 1933.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 16/19 September 1933.
Zooals Uw College uit de jaarverslagen van den Directeur
bekend zal zijn, voldoet het Openbaar Slachthuis sedert ge-
ruimen tijd niet meer aan de eischen, welke daaraan uit een
oogpunt van bruikbaarheid en hygiëne mogen en ook moeten
worden gesteld. Men moge dit betreuren, begrijpelijk is het
intusschen wel, wanneer men bedenkt, dat het abattoir reeds
30 jaar in gebruik is en tot stand kwam in een tijd, toen
in ons land op het gebied van slachthuisbouw en -inrichting
nog weinig ervaring bestond. Zoowel de vorderingen der
techniek als de belangrijke wijzigingen, die het slagers- en
slachthuisbedrijf hebben ondergaan, maken het mede alleszins
verklaarbaar, dat de inrichting niet meer aan de eischen des
tijds voldoet en niet langer in de behoeften van het bedrijf
kan voorzien. Dit geldt trouwens ook voor de meeste andere
slachthuizen, die in den zelfden tijd als het Leidsche zijn
gebouwd. Deze hebben zich, voor het meerendeel althans,
door het brengen van groote financiëele offers (Haarlem
500.000.Nijmegen 400.000.aan de gewijzigde
omstandigheden aangepast of zijn daarmede nog bezig.
De tijd, dat Leiden zich kon beroemen op het bezit van
een der beste en meest modern ingerichte slachthuizen van
ons land, behoort dus reeds lang tot het verleden. Dank zij
echter de vrij grootsche en ruime opzet, deed de behoefte
aan uitbreiding en vernieuwing zich hier minder snel ge
voelen dan elders. De laatste jaren evenwel is de toestand
zoo nijpend geworden, dat spoedig ingrijpen thans een ge
biedende eisch der noodzakelijkheid is geworden; met langer
dralen zouden niet alleen economische, doch ook hygiënische
belangen ernstig worden geschaad.
Thans meer in bijzonderheden tredende, kan een drietal
redenen worden genoemd, waarom het slachthuis in den
bovengenoemden toestand is komen te verkeeren, te weten:
1°. de sterke ontwikkeling van het bedrijf;
2°. de veranderde en onvoldoende outillage;
3°. gebreken door andere oorzaken (slijtage, verzakkingen
enz.).