436
MAANDAG 6 NOVEMBER 1933.
Uitbreidingsplan.
(Voorzitter e.a.)
breidingsplan aanvankelijk was gedacht, n.l. van 25 M.,
zijnde de breedte, die liet reeds bestaande deel van de Oegst
geesterlaan heeft.",
en
„Ondergeteekende geeft den Raad in overweging te be
sluiten om, wanneer het uitbreidingsplan ten opzichte van
liet perceel, in eigendom toebehoorende aan C. 0. van den
Bosch, aan den Zoeterwoudschen Singel, kadastraal bekend
Gemeente Leiden, sectie M no. 1162, ongewijzigd wordt
goedgekeurd, te trachten dit eigendom bij minnelijke schik
king aan te koopen, of wel het anders te onteigenen."
Deze voorstellen worden voldoende ondersteund en maken
derhalve een onderwerp wm beraadslaging uit.
De heer Splinter gaat om des tijds wille niet verder op
dit debat in.
Inzake de Oegstgeesterlaan haalt de heer Manders aan het
rapport van de Commissie van Fabricage, maar hij haalt
het eerste rapport aan, dat na behandeling door het College,
aan den Directeur der Gemeentewerken is gezonden, die
echter zijn standpunt gehandhaafd heeft. Dat heeft de heer
Manders niet gezegd. Wat de heer Manders heeft voor
gelezen, geeft niet een geheel juiste voorstelling van zaken,
omdat er na dien tijd een nader rapport van de Commissie
van Fabricage is gekomen, dat een eenigszins ander stand
punt aangeeft.
De heer Manders heeft zelf voorgelezen de verschillende
voordeelen van het terugbrengen van dien weg van 25 op
15 M.; deze laan is naar het oordeel van den Directeur der
Gemeentewerken geen verkeersweg meer en waar bij den
opzet de laan 15 M. breed zou worden, is dit naar liet oordeel
van den Directeur, ook al zou het een verkeersweg worden,
voldoende.
Spreker stelt daarom voor het uitbreidingsplan vast te
stellen, zooals het thans luidt; als het College het crediet
aanvraagt voor de verlenging van Oegstgeesterlaan en
Mariënpoelstraat, komt dit vanzelf weer aan de orde; wilde
Raad dan toch de breedte op 25 M. bepaald zien, dan is
dat aan den Raad; die is dan evenwel beter voorgelicht.
Wat betreft den grond van den heer van den Bosch. Deze
heeft al die jaren getracht op de een of andere wijze dien
grond aan de gemeente over te dragen en wel op zoodanige
wijze, dat hij een geheel nieuwe bleekerij zou krijgen. Dat
blijkt ook uit het feit, dat hij nu al 10 maanden geleden
vergunning gekregen heeft om de oude bleekerij te ver
bouwen, maar daarmede tot lieden niet is aangevangen; hij
moest volgens de bouwverordening binnen 3 maanden met
de verbouwing aanvangen, daar anders de vergunning, be
houdens verlenging, zou vervallen, maar hij heeft opnieuw
onlangs uitstel van dien termijn gekregen, omdat hij nog
steeds met de gemeente tot overeenstemming tracht te komen.
Indien de heer van den Bosch wil medewerken, zal hij van
de zijde van de gemeente geen tegenstand ontmoeten, maar
hij stelt zoodanige eisehen, dat er geen beginnen aan is.
Nu zegt de heer Manders: onteigen het dan. Als dat noodig
mocht blijken, zal dat er Avel van komen.
De heer Manders: Direct.
De heer Splinter zegt, dat dat toch niet behoeft.
De Voorzitter zegt, dat liet College bereid is beide voor
stellen van den heer Manders in praeadvies te nemenhet
beste is den Raad nu niet hierover een beslissing te doen
nemen.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten, de beide voorstellen
van den heer Manders te stellen in handen van Burgemeester
en Wethouders om praeadvies.
De Voorzitter vraagt den heer Wilbrink, of deze er genoegen
mede neemt, dat zijn voorstel in handen van Burgemeester
en Wethouders wordt gesteld om praeadvies. Het is niet
zoo gemakkelijk te overzien en voor het aanbrengen van de
door den heer Wilbrink gewenschte wijzigingen zouden de
tabellen op een andere wijze opgezet moeten worden. Het. is
niet zeer duidelijk, welke dakhelling men krijgt bij een be
paalde goothoogte.
De heer Wilbrink meent, dat uit de redactie van het
voorstel duidelijk blijkt, dat het de bedoeling is, bij een goot
hoogte van 3,50 M. vast te houden aan een dakhelling van
50° en de dakhelling te verminderen, naarmate de gevelhoogte
grooter wordt.
Uitbreidingsplan.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter vindt de uitlegging, die de heer Wilbrink er
aan geeft, zeer begrijpelijk, maar het is onmogelijk het aan
de hand van diens voorstel, zooals het nu luidt, in de tabellen
te verwerken, zooals deze thans zijn samengesteld. Spreker
zou dan moeten vragen: „dient u een voorstel in, waaruit
dat duidelijk blijkt", want uit dit voorstel blijkt het niet
duidelijk. Het zijn veranderingen, die op verschillende plaatsen
moeten worden aangebracht. Indien de heer Wilbrink de
bedoeling inderdaad juist heeft aangegeven, zou aan
genomen, dat de Raad er op zou ingaan de redactie aldus
moeten zijn, dat iedereen naderhand weet, waaraan hij toe
is. Met deze redactie zou men het niet weten en daarom
geeft spreker den heer Wilbrink in overweging den Raad
voor te stellen, zijn voorstel aan Burgemeester en Wet
houders te zenden om praeadvies.
De lieer Wilbrink zegt, dat, terwijl het nu gaat om een
voorstel, hetwelk A*oor aanneming tegelijk met het ontwerp-
uitbreidingsplan in aanmerking kan komen, men stuit op
het bezwaar A-an de ingewikkeldheid der tabellen. Het is
spreker niet uit de stukken gebleken, dat de tabellen zoowel
moeilijkheden zouden opleveren en hij kan het niet helpen,
dat dè constructie zoo is, dat de vakkundigen niet in den tijd
A an een halven dag de zaak in orde kunnen brengen. Wat
wordt er dan van Raadsleden gevergd, die zeer gewone
voorstellen indienen, Avelke aansluiten bij de voorstellen,
zooals zij in liet prae-advies van Burgemeester en Wethouders
worden gedaan1? Immers de tabellen staan niet in het prae
advies. Zij hebben misschien in de leeskamer ter inzage ge
legen. De Raadsleden hebben echter rekening te houden met
de gegeA-ens, die Burgemeester en Wethouders in hun prae
advies verstrekken, maar kunnen niet tAvee dagen in de
leeskamer de stukken, die men niet mag meenemen, be
sta deer en.
Indien men voor de Raadsleden de mogelijkheid van het
indienen van Aroorstellen wil openlaten, moet het College
zijn Aroorstellen zoo redigeeren, dat de Raadsleden kunnen
nagaan, op welke wijze zij hun voorstellen moeten indienen
om ze te laten voldoen aan de eisehen, die Burgemeester
en Wethouders ten aanzien van het uitbreidingsplan meenen
te moeten stellen.
Als het zoo ingewikkeld is, dat spreker moet zeggen,
hoe de wijzigingen in de tabellen moeten worden aangebracht,
aangezien Burgemeester en Wethouders de zaak niet dadelijk
in orde kunnen maken, eischt men te A-eel van een Raadslid,
dat dan niet alleen kennis moet nemen A-an de stukken in
de leeskamer, maar dan ook de tabellen moet bestudeeren
en er uittreksels van maken. Aan het laatste zouden zij meer
dan een dag moeten besteden, want de ambtenaren, die het
geheel hebben doorgewerkt, zien geen kans de Avijzigingen in
een halven dag aan te brengen, want anders zouden zij er
Avel morgenochtend aan beginnen en was het morgenmiddag
klaar.
Daartoe ziet men geen kans, maar dien eisch stelt men wel
aan den Raad. Als de Raadsleden hun taak zoo moeten
behartigen, kunnen zij nooit een AToorstel doen.
De Voorzitter vindt het in het geheel niet zoo vreeselijk
veel gevraagd, van een Raadslid om, Avanneer een veelom
vattend en moeilijk voorstel als het tut breidingsplan door
het College ter inzage wordt gelegd, daarAran kennis te nemen
en studie te maken.
Indien de heer Wilbrink er op staat dit voorstel in stemming
te doen brengen, verzoekt spreker den Raad daarover te
stemmen; daartegen heeft spreker geen enkel bezwaar, maar
hij ontraadt ten sterkste aanneming er van, omdat men
moeilijkheden schept, waardoor ernstige verwarring zal
kunnen ontstaan.
De heer Huurman zegt, dat, als het plan in dezen vorm wordt
aangenomen, het ook zoo aan Gedeputeerde Staten zal
worden aangeboden en dat, wanneer men daarin over enkele
weken wijziging wil brengen, het dan Aveer naar Gedeputeerde
Staten moet om die wijzigingen goed te keuren.
De Voorzitter bevestigt, dat dan die wijzigingen Aveer naar
Gedeputeerde Staten moeten.
De heer Wilbrink zegt, dat het dan alle instanties weer
doorloopen moet.
De Voorzitter zegt, dat de wijziging, die de heer Wilbrink
voorstelt, van nogal principieelen aard is; deze tabellen zijn
geheel anders opgezet dan de heer Wilbrink zich A-oorstelt.
Echter is er geen bezwaar tegen die wijziging te zijner tijd
aan Gedeputeerde Staten voor te leggen.