MAANDAG 6 NOVEMBER 1933. 430 Uitbreidingsplan. (Huurman e.a.) De lieer Huurman zegt, dat zijn opmerking niet speciaal op die straat betrekking had, maar op de geheele behandeling van dit voorstel. De Voorzitter zegt, dat volgens den lieer Huurman de behandeling van dit voorstel zoodanig is, dat de Raad daarin geen wijziging kan aanbrengen. Spreker zegt, dat het wel kan; het lijkt spreker niet onmogelijk een wijziging als deze aan te brengen; nu is het wat laat, maar als de lieer Huurman dit op 30 October j.l. ter kennis van het College had gebracht, had dit die wijziging kunnen aanbrengen. Andere wijzigingen hadden ook aangebracht kunnen worden, zoo b.v. die van het detailleeren van het stuk grond van de gebrs. Mulder; dat gaat nu echter niet meer. De heer Huurman zegt daarvan niets, maar vindt het alleen jammer, dat de Raad dit voorstel op het laatste oogenbiik krijgt; vandaag voor 8 dagen is het hier voor het eerst behandeld. Lichamen als Kamer van Koophandel en Gezondheidscommissie, die eenmaal per maand vergaderen, hebben een langen tijd om het te bezien en te adviseeren en de Raadsleden krijgen daarvoor maar enkele dagen. De Voorzitter zegt, dat het plan vier weken ter visie heeft gelegen, terwijl de Raadsleden nog 14 dagen den tijd hebben gehad. De heer Huurman vraagt, waarom het dan moet worden behandeld 8 dagen vóórdat het moet worden vastgesteld; er is eenvoudig niets aan te doen. Spreker vindt het niet aangenaam, dat een zoo belangrijke zaak er zoo doorheen moet. De heer Wilbrink gaat accoord met de door het College aangebrachte wijzigingen ten aanzien van de verhouding tusschen eengezinswoningen en beneden- en bovenwoningen. Spreker kan moeilijk zeggen, dat hij het met het College eens is ten aanzien van de quaestie met de firma van Hoeken, maar anderzijds is het moeilijk te dien aanzien een voorstel te doen, waar het uitbreidingsplan hier wel gedetailleerd is; de Raad moet dit dus aannemen of verwerpen. Spreker zal dan maar zien hoe het zich in de toekomst verder ontwikkelt, of later, zooals de Wethouder het opvat, die zaak ook in onderling overleg tot haar recht zal komen. Inzake de quaesties van de dakhelling en de goothoogte heeft de Wethouder spreker niet kunnen overtuigen; zijn argumenten zijn voor spreker niet doorslaggevend geweest, hetgeen daaraan ligt, dat de Wethouder de zaken eenigszins door elkaar haalt. Spreker heeft het gehad over de economie van de woningen en over goedkoop wonen in verband met het feit, dat een groot aantal der Leidsche arbeiders een zeer sober inkomen heeftdaarin is echter ook schakeering en variatie; er kan dus ook variatie zijn wat betreft de huur waarde van de woningen, die zij kunnen betrekken. Men moet dan niet zeggen: „het mogen alleen woningen zijn, waarbij de goothoogte 3,50 M. is, want als de goothoogte grooter wordt, worden liet kleine-middenstandswoningen". Ook onder de arbeiders zijn inenschen, die tot. den kleinen middenstand gerekend kunnen worden of anders er dicht bij staan, terwijl zij zich in de arbeiderswijken goed thuis gevoelen. Er zijn onder hen personen, die 7.per week kunnen verwonen en er geen bezwaar tegen hebben, wanneer hun woning in een arbeiderswijk staat, mits de woning zelf meer ruimte biedt dan een goedkoopere woning. Voor ge zinnen met veel kinderen is het een vereiscbte, dat de woning ruimer is en meer slaapkamers bevat. De grootere ruimte kan men verkrijgen door den gevel hooger op te trekken. Het verschil tusschen een arbeiderswoning en een woning voor den kleinen middenstand is niet zoo groot als de Wet houder thans heeft aangegeven. Het bezwaar van den Wethouder tegen het bouwen naast elkaar van blokken woningen, waarvan de gevelhoogte varieert van 3,50 tot 5 M. en de dakhelling varieert van 50° tot 35°, kan op spreker geen geweldigen indruk maken. In de eerste plaats moeten de plannen voldoen aan be paalde. aesthetische eischen en zijn zij aan de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders onderworpen. In de tweede plaats heeft de Wethouder er geen bezwaar tegen, wanneer de gevelhoogte varieert van 3,50 tot 4,50 M., indien de dakhelling 50° is, maar ook bij gelijke dakhelling- krijgt men ongelijkheid, wanneer aan een straat woningen worden gebouwd, waarvan de eene een gevelhoogte heeft van 3,50 M. en de woningen, die er naast staan, een gevelhoogte hebben van 4 en 4,50 M. De heer Splinter zegt, dat de hoofdzaak is, dat de dak- Uitbreidingsplan. (Splinter e.a.) helling hetzelfde blijft, daar dan de daklijnen evenwijdig zijn. Bij uitvoering van het voorstel van den heer Wilbrink wordt het aspect van de huizen en de straat geheel en al bedorven. De heer Wilbrink betoogt, dat het bezwaar van den Wet houder ook geldt voor het plan van Burgemeester en Wet houders. want ook volgens dat plan zal de regelmaat in de straten verbroken worden. De perspectivische schets, die de Wethouder heeft laten vervaardigen en nu vertoont van een straat volgens liet, voorstel van spreker, is zoo ongelukkig mogelijk gemaakt, opdat de Raad er maar zal invliegen. Men kan van alles een onmogelijke voorstelling geven. Als een architect met deze schets op het bureau van Gemeente werken zou komen, zou men tot hem zeggen: Pakt u uw papieren maar weer in, anders verknoeit u maar uw tijd, want uw plannen worden toch nooit goedgekeurd. Op 5 punten van de straat beginnen komt practisch nooit voor. Hoeveel instanties moet het doorloopen? De heer Splinter zegt, dat het College daartoe geen recht heeft. Als eenmaal vastgesteld is, dat bij een goothoogte van 3.50 tot 4.50 M. een dakhelling van 35° is toegestaan, dan heeft men geen recht om dergelijke aanvragen te weigeren, maar wanneer als regel een dakhelling van 50° wordt aan gehouden, dan kan het College in voorkomende gevallen zoo noodig ontheffing geven; dan komt de zaak geheel anders te staan. In het eerste geval kan men echter bezwaarlijk zeggen: huizen met een dakhelling van 35° naast huizen met een dakhelling A an 50° vind ik niet mooi, dus ik weiger toestemming. De vergunning zal dan in het algemeen niet kunnen worden geweigerd. De heer Manders zegt, dat de Wethouder dat wel kan; dat is vastgelegd in artikel 6 A'an de bebouwingsvoorschriften De heer Splinter zegt, dat hij daartoe niet bevmegd is. De heer Manders legt dat artikel anders uit dan de ver- ordening is. De heer Wilbrink zegt. dat, als er bouwplannen komen, de zaak ook architectonisch bezien wordt. De heer Splinter: Mag dat daarbij niet doen. De heer Wilbrink zegt, dat nu (lat artikel geheel wegvalt en dan A an nul en geener waarde is. Wanneer Burgemeester en Wethouders nu ontheffing moeten veileenen, moet dit de verschillende instanties doorloopen. Dit ontmoet natuurlijk bezwaren; liet blijft gewoon een heen en weer gooien; som migen gaan er mee accoord, anderen niet. Wanneer het College echter de hand houdt aan het artikel, A olgens hetwelk een architectonisch bevredigende aansluiting moet worden ver kregen, dan is spreker niet zoo bevreesd voor het spook, dat de Wethouder ziet, van een wangedrochtelijke be bouwing van de stad. In elk geval werd er vroeger meer de hand aan gehouden. Spreker had echter van den Wethouder niet verwacht, dat hij de eenvormigheid zoo sterk naar voren zou brengen door uitsluitend kappen onder een helling van 50° toe te latenspreker kan zich voorstellen, dat een ambtenaar een maal aan zijn ingediend plan op alle mogelijke manieren vasthoudt, maar hij kan zich moeilijk indenken, dat een Wethouder, in de practijk van het leven gevormd, niet anders dan eenvormigheid wil. Om den Wethouder zelf voor dit gevaar te behoeden, dat hier een beslissing zal worden genomen, die hij later zelf zal betreuren, dient spreker een voorstel in om de goothoogte te bepalen op 3.50 tot 5 M. en de dakhelling op 35° tot 50°. De Voorzitter deelt- mede, dat is ingekomen een voorstel van de heeren Wilbrink, Huurman en Manders, luidende: „Ondergeteekende stelt den Raad A-oor, de naArolgende wijziging aan te brengen in de voorstellen van Burgemeester en Wethouders betreffende de arbeiders- en kleine midden- standSAVoningen en deze als A*olgt te lezen: De goothoogte wordt bepaald op 3.505 M. en de dak hellingen zullen kunnen varieeren van 50°35°, naar gelang van de goothoogte der te bouwen perceelen." Voorgesteld door drie leden, maakt dit voorstel een onder werp ATan beraadslaging uit. De lieer Grocneveld ontkent ten eenenmale, dat hij zooals de Wethouder heeft beweerd tegen beter weten in een verkeerde voorstelling van zaken betreffende dc verkeerswegen in de binnenstad zou hebben gegeven. Spreker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 20