MAANDAG 6 NOVEMBER 1933. 427 Uitbreidingsplan. (Splinter e.a.) hoogte van 4.50 M. en een dakhelling van 35°, daarnaast 6 huizen met een goothoogte van 4 M. en een dakhelling van 50°, dan weer 6 huizen met een dakhelling van 35°, dan wordt het aspect van de straat totaal bedorven. De heer Manders zegt nu, dat dit niet mogelijk is, maar men kan wel degelijk in één straat verschillende typen woningen krijgen, <lie alle voldoen aan de vastgestelde eischen. De heer Manders wijst er op, dat ingevolge artikel 6 der verordening een architectonisch bevredigende aansluiting- moet worden verkregen. De heer Splinter merkt op, dat men die aansluiting juist niet verkrijgt, als verschillende dakhellingen in één straat toegelaten worden. Op de schets, die spreker heeft laten maken, kan men zien wat een ongewenschten toestand men krijgt bij dakhellingen van 50°, waarnaast gebouwd wordt met een dakhelling van 35°. Spreker zou dit ten zeerste moeten ontraden. Men kan dit alleen toestaan daarom is ook ontheffing door Burgemeester en Wethouders moge lijk indien een geheele straat van dezelfde hoogte gemaakt zou worden. Volgens den heer Wilbrink krijgt men dan een doodsch aanzien, maar in het geheele uitbreidingsplan zitten tal van variaties, waardoor eentonigheid voorkomen wordt. In de eene straat worden gebouwd eengezinswoningen van 3,50 a 4 M. hoogte, in een volgende wordt weer liooger ge bouwd, in een derde straat worden weer beneden- en boven woningen gebouwd en in andere straten weer middenstands- woningen. Spreker ontraadt het geven van gelegenheid tot het bouwen van huizen in één straat, waarvan de daken verschillende hellingen hebben, hetgeen het aspect van de straten zou bederven. Indien de dakhelling 50° is en de goothoogte van de gevels varieert van 3,50 M. tot 4,50 M. voor eengezinswoningen, zal een variatie ontstaan met evenwijdige daklijnen, waar tegen geen bezwaar kan worden aangevoerd, daar de straten dan een aesthetisch geheel vormen. Volgens den heer Wilbrink wordt het bouwen niet duurder, indien men den gevel optrekt tot 4,50 of 5 M. en tegelijk het dak een helling geeft van 35°. Indien men hooger optrekt, zal de bouw echter duurder worden, terwijl de dakhelling betrekkelijk weinig invloed heeft op den geheelen bouw. Spreker heeft reeds bij een vorige gelegenheid gezegd, dat het volgens de raming spreker heeft de cijfers van de aanbesteding niet kunnen controleeren 75.— per woning- verschilde, toen een vereeniging huizen wilde bouwen met een dakhelling van 40° in plaats van 50°. Iemand, die arbeiderswoningen wil bouwen, zal wel op een andere wijze tot een voordeeliger bouw kunnen komen dan door vermindering van de dakhelling. Het maakt reeds een groot verschil, of men als particulier dan wel als bouwondernemer den bouw laat verrichten. Bij het zien van het verschil in prijs verbaast spreker er zich steeds over, dat de bouwondernemers de woningen zoo goed koop kunnen bouwen. In het plan heeft men opgenomen voor de groep der arbeiders- en kleine middenstandswoningen: aan eengezins woningen met een goothoogte der gevels van 3.50 tot 4,50 M. 39 aan eengezinswoningen met een goothoogte der gevels van 6 M. (kleine middenstands woningen) 25 en aan beneden- en bovenwoningen 36 Ongeveer de helft van het aantal eigenlijke arbeiderswoningen kan dus bestaan uit beneden- en bovenwoningen. Wanneer men den bouw van meer beneden- en bovenwoningen zou toestaan, zou dat evenwicht verstoord worden. De gevellengte van deze drie groepen woningen bedraagt respectievelijk: 19577 M., .13125 M. en 18908 M. Volgens den heer Wilbrink is verder de exploitatie van beneden- en bovenwoningen goedkooper, hetgeen de heer Schiiller ontkent. In dit opzicht staat spreker toch aan de zijde van den heer Wilbrink, hoewel spreker niets wil afdoen aan de waarde, die aan liet oordeel van den heer van der Ivaa moet worden toegekend. De practijk heeft echter geleerd, dat beneden- en bovenwoningen zoowel in exploitatie als in bouw goedkooper zijn dan eengezinswoningen. De heer Schuilei-: Maar dit komt den bewoners niet ten goede. De lieer Splinter: Nu het bezwaarschrift van de firma van Hoeken. Deze vraagt de straat, loopende langs haar haven, zoodanig te verleggen, dat er voldoende bouwdiepte overblijft, maar door de gevraagde verlegging zou de ont worpen weg, die als verbindingsweg van den Zijlsingel naar den geprojecteerden gordelweg is gedacht, een hoogst onlogischen en voor een verbindingsweg zeer ongewenschten vorm ver- Uitbreidingsplan. (Splinter c.a.) krijgen. Bij verlegging van de straat, zooals de heer Wilbrink wil, zou men een zoogenaamde zak in de straat krijgen. Daarom ontraadt spreker ten sterkste om op die bezwaren in te gaan. Nu zegt de heer Wilbrink: nu zal er in de toekomst niet gebouwd worden, maar daarover maakt spreker zich absoluut niet ongerustals eenmaal de eigenaren van den grond daar naast. gaan bouwen, zal vanzelf de vraag gesteld worden, hoe de circulatie, zooals zij op liet uitbreidingsplan staat, verder verkregen zal worden en dan zijn e. maar twee moge lijkheden: of de eigenaar van den aangrenzenden grond zal trachten van de firma van Hoeken dien grond te koopen om daardoor zijn bouwterrein te exploiteeren of de gemeente zal dien grond moeten aankoopen of desnoods onteigenen. Te allen tijde staat dus vast, dat die bebouwing daar in de toekomst toch zal worden verwezenlijkt overeenkomstig liet plan. Bovendien is dit niet het eenige dergelijke geval op het uitbreidingsplan; er zijn meer gevallen, waarin de straat op of dicht bij de grens van twee terreinen van af zonderlijke eigenaren is geprojecteerd. Als men dus dit ver zoek van de firma van Hoeken toestaat, zou er geen reden zijn dit aan andere eigenaren te weigeren. Ook om de daaraan vastzittende consequenties moet spreker dus afraden om op het verzoek van de firma van Hoeken in te gaan. De gebrs. Mulder vragen op hun terrein een stratenplan te detailleeren. Daartegen heeft spreker niet zulke zeer sterke argumenten. Toen dit uitbreidingsplan in 1929 is gemaakt, had de gemeente nog niet in bezit den grond van de Marien- poelstraat en de Oegstgeesterlaandien grond heeft zij daarna gekregen en spreker hoopt dan ook, dat die straten binnenkort zullen worden aangelegd. Daardoor zal het terrein van de firma gebrs. Mulder als het ware dichter bij de bestaande bebouwing komen te liggen. De ontwerpers zijn echter uit gegaan van de gedachte, dat de Maredijk een logische af scheiding vormt van den Kikkerpolder en het te detailleeren gedeelte van het uitbreidingsplan en aangezien nog niet in bijzonderheden bekend is, in hoeverre de Kikkerpolder ge bruikt zal moeten worden voor sport- en speelvelden, ijs banen, enz., hebben de ontwerpers gemeend de lijn te moeten trekken langs den Maredijk, zoodat het terrein van de firma gebrs. Mulder niet in de detailleering is opgenomen. De toe stand heeft zich sindsdien eenigszins gewijzigd en Burge meester en Wethouders zijn bereid, de desbetreffende motie van den heer Wilbrink om prae-advies te nemen. De heer Wilbrink vraagt zich af, of het niet mogelijk is, dat de Raad thans een principieele uitspraak doet. De heer Splinter zegt, dat dit onmogelijk is, aangezien dan het uitbreidingsplan, waarover vandaag een beslissing- genomen moet worden, op losse schroeven zou komen te staan. De heer Wilbrink betwist dit. Burgemeester en Wethouders kunnen na aanneming van sprekers motie toch met het uit breidingsplan verder gaan. In de motie worden Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd de maatregelen te nemen, die noodig zijn om den grond van de fa. Gebr. Mulder in het uitbreidingsplan op te nemen. Dat behoeft echter niet vandaag te gebeuren. De heer Splinter zegt, dat de Raad dan zou besluiten: 1°. het uitbreidingsplan vast te stellen en 2°. het terrein van de firma gebrs. Mulder te detailleeren. Indien Burgemeester en Wethouders de motie om prae-advies nemen, weet de heer Wilbrink, dat de zaak in studie is. De oorzitter gelooft, dat de heer Wilbrink beter doet met genoegen te nemen met het voorstel, dat de heer Splinter namens het College van Burgemeester en Wethouders heeft gedaan, dan met de motie thans in stemming te brengen. Het is beter, dat men eerst nagaat, wat de gevolgen van de detailleering zullen zijn voor de firma gebrs. Mulder. Wanneer men dit terrein zou detailleeren, zou dit de con sequentie kunnen hebben, dat ook andere terreinen moeten worden gedetailleerd, waartegen wellicht overwegende be zwaren bestaan. Alvorens te komen met- voorstellen tot detailleering, die hoogst onaangenaam zouden kunnen zijn voor de betrokken personen, moeten Burgemeester en Wet houders deze zaak onderzoeken. Het is beter, dat de Raad op advies van Burgemeester en Wethouders over het al of niet detailleeren een besluit neemt. Het is niet uitgesloten, dat men tot een ander inzicht komt, terwijl door deze wijze van handelen niets verloren is. Indien de heer Wilbrink accoord gaat met het voorstel van het College betreffende de behandeling van zijn motie, ontvangt de Raad een advies van het college, waarin ook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 17