422 MAANDAG 6 NOVEMBER 1933. Uitbreidingsplan. (Coster e.a.) wordt geweigerd, dan heelt hij daarvan wel schade. De Wethouder zal zeggen: hij moet maar een klein stukje achter uit, maar dat is de helft van dezen grond en als hij dit stukje aan de gemeente afstaat, moet hij voor die fietsenloods een bestaande schuur afbreken, die thans dient voor bergplaats. De heer Wilbrink heeft allen lof voor de ontwerpers van het uitbreidingsplan en voor de medewerking van het Bureau van Gemeentewerken; tot in de verre toekomst is voorzien in de behoefte aan behoorlijke verkeerswegen, ook bij sterke uitbreiding van de gemeente. Is er echter niet te veel gedacht aan een systeem van gordelwegen! Zoo is er b.v. een gordel- weg, die bij den Hoogen Rijndijk bijna tegen een anderen aanloopt. Is dat niet eenigszins overdaad, dat men heeft een gordelweg over het Rijn- en Schiekanaal en dan weer een bij de Burggravenlaan, die bij de kruising van N.Z.H.T.M. en den spoorweg bij elkaar komen! Ze liggen zoo dicht bij elkaar, dat men eigenlijk moeilijk kan spreken van de behoefte aan een gordelweg. Indien de wegen niet al te breed worden, is het geen bezwaar, aan gezien niemand kan zeggen, hoe druk het verkeer langs deze wegen over 50 jaar zal zijn. Aangezien deze zaak behoorlijk geregeld is, behoeft daar over niet verder gesproken te worden. Bij spreker is echter de vraag gerezen, of de ontwerpers van het uitbreidingsplan wel voldoende rekening hebben gehouden met het feit, dat ook voor lien, die over een zeer bescheiden beurs beschikken, behoorlijke woningen gebouwd moeten kunnen worden. Spreker is er van overtuigd, dat men voor het aesthetisch aanzicht van de stad een open oog heeft gehad en daarop alle aandacht heeft geconcentreerd. Dat valt te prijzen. Men moet echter ook rekening houden met de economie, niet alleen wat betreft de fabriekmatige bedrijven en allerlei handelsondernemingen, maar ook ten aanzien van de woningen voor de arbeiders en den kleinen middenstand. Spreker is geneigd de vraag, of de ontwerpers van het plan de economie niet te veel hebben opgeofferd aan het aesthetisch aanzicht van de stad, volmondig met ,,ja" te beantwoorden. Zij hebben dit b.v. gedaan in lrun voorstel, de goothoogte van de eengezinswoningen, die bestemd zijn voor arbeiders en kleine middenstanders, op 3.50 M. te be palen, waarbij zij een verbetering willen aanbrengen door de dakhelling vast te stellen op 50°. De slaapkamers in woningen van deze afmetingen zullen buitengewoon klein en oneconomisch zijn, want overeenkomstig den eisch van dezen tijd moeten de slaapkamers boven worden gemaakt, omdat het bouwen van slaapkamers beneden te duur zou zijn voor arbeiderswoningen. Ieder weet, wat een slaapkamer is op een zolderverdieping, die zoo schuin toeloopt als in een arbeiderswoning, waar niet voldoende borsthoogte is aangebracht boven den zoldervloer, want het dak begint dan reeds 1.50 M. boven den grond; wanneer men dan onder zoo'n kap kamertjes moet aftim meren, zullen deze een buitengewoon minimalen inhoud hebben en ook zeer ongemakkelijk zijn. Een voorstel om huizen met platte daken toe te laten, zou, waar de Commissie van Fabricage en ook het College dit plan in zijn geheel hebben goedgekeurd, en waar die platte daken zekere nadeelen hebben, in dezen Raad niet veel kans op succes hebben, maar spreker kan toch niet nalaten een ernstige poging tot verbetering van dit voorstel te doen. De mogelijkheid moet worden geopend de goothoogte, door het College op 3.50 M. gesteld, te brengen op 4.50 of 5 M.; dat is absoluut nood zakelijk voor het maken van een behoorlijke slaapgelegenheid op de zolderverdieping; daarin is in het bouwplan van het College niet voorzien. Als de gevel in plaats van op 0.50 M., 1.50 of 2 M. boven den vloer van de zolder verdieping kan komen, geeft dit een belangrijke ruimte- vermeerdering voor de slaapkamertjes. Maar daarnaast mogen die arbeiderswoningen niet te duur worden en als men de borstwering 1.50 M. hooger maakt, dan moeten de meerdere kosten daarvan natuurlijk gecompenseerd worden en dan ligt het voor de hand, dat men zich niet moet vastklemmen aan het voorstel van het College, dat iedere dakhelling tenminste 50° moet zijn, maar dat die belangrijk moet worden teruggebracht. Die dakhellingen kunnen worden teruggebracht tot 35°, waardoor de eigenlijke woonruimte en de slaapgelegenheid ruimer en beter van inrichting zullen worden dan in het plan door het College voorgelegd. Nu mogen het College en zijn adviseurs meenen, clat hoe ook de goothoogte zij, er altijd een dakhelling moet zijn van 50°, men kan dan spreken van een zekere eentonigheidstraten van op zich zelf aardige woningen, zonder eenige afwisseling, zijn ook niet fraai. Dat is toch ook niet een aanbevelens waardig aspect van de stad; ook de straten moeten eenige afwisseling vertoonen. Veel hangt af van den ontwerper van Uitbreidingsplan. (Wilbrink.) de plannen. Eenige afwisseling zou aan het aspect ten goede komen. Spreker kan zich niet voorstellen, dat eenerlei bouw, zooals door het College aangegeven, al heeft het voordeelen, fraai is. Dat met het aesthetisch aanzien van de stad voldoende rekening is gehouden, indien het overal, straat in, straat uit, hetzelfde is, moet spreker ten stelligste ontkennen. Alle eenvormigheid, hoe goed ook bedoeld, is op den duur eentonig. Spreker stelt daarom voor, de mogelijkheid te openen, dat de goothoogte van de eengezinswoningen voor arbeiders en kleine middenstanders varieert van 3.50 tot 5 M., waarbij de dakhelling varieert van 50° tot 35°. Burgemeester en Wethouders hebben als bezwaar tegen een dakhelling van 30° aangevoerd, dat het dak te vlak zou zijn. Spreker is daarvan niet overtuigd, maar wil aan het bezwaar van Burgemeester en Wethouders tegemoet komen. Hij kan niet inzien, dat men tegen een dakhelling van 35° eenig bezwaar zou kunnen hebben. Wat de arbeiderswoningen betreft, moet er meer gelegen heid zijn tot het bouwen van beneden- en bovenwoningen. Spreker zou gaarne in cijfers uitgedrukt zien, in hoeverre de door Burgemeester en Wethouders toegezegde verruiming- is aangebracht, b.v. uitgedrukt in het aantal straten of het aantal vierkante meters bouwgrond. Het gemeentebestuur dient n.l. voldoende rekening te houden met de omstandigheid, dat alles, of men het wil of niet, dringt naar bezuiniging, terwijl er een verlaging van inkomsten plaats heeft. Een huis met een beneden- en bovenwoning kan veel goedkooper worden gebouwd en geëxploiteerd dan een eengezinswoning. Bij de vaststelling van het uitbreidingsplan van een stad als Leiden moet de overheid er rekening mede houden, dat de gemeente een groote arbeidersbevolking heeft, die slechts over een sober inkomen beschikt, terwijl de gemeente zelf niet in staat is den bewoners der arbeiders woningen een huurtoeslag te geven, zoodat bij de bebouwing van de stad moet worden nitgegaan van het principe, dat woningen gebouwd moeten kunnen worden, die voor elke beurs bereikbaar zijn. Bij den eersten opzet van het plan was daarmede niet voldoende rekening gehouden, ook niet naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, die immers de gelegenheid tot het bouwen van beneden- en bovenwoningen hebben uitgebreid. Wanneer op hetzelfde terrein huizen met beneden- en bovenwoningen en ook eengezinswoningen worden gebouwd, zullen de huren allicht 1per week verschillen. Dat maakt bij de loonen, die veelal in Leiden worden betaald 20. per week), zeer veel uit. Met een woninghuur van 4.per week heeft men dan het uiterste bereikt van wat ter voor ziening in de woningbehoefte mag worden besteed. Dit kan men niet voor elkaar brengen als men het uitsluitend of bijna uitsluitend zou moeten zoeken in het bouwen van eengezins woningen. Indien de voorziening in de woningbehoefte voor de kleine burgers aan de gemeente zou worden overgelaten, omdat de particulieren daarin niet kunnen voorzien, dan zou daarop geld toegelegd worden; dit brengt voor de over heid belangrijke kosten mede. Nu kan er misschien in 1928 en 1929 bij verschillende Raadsleden geen bezwaar tegen bestaan hebben om, daarvoor desnoods subsidie te verleenen, in de tegenwoordige omstandigheden, die zoo anders zijn dan vroeger, moet er rekening mee gehouden worden, dat de overheid daartoe niet in staat is. Thans behandelt spreker enkele ingediende bezwaar schriften. De firma van Hoeken heeft aan het einde van de Tromp straat nog een terreintje liggen, waarover een straat langs het kanaal, dat aan de firma behoort, is geprojecteerdde firma gebruikt dat terreintje zelf voor opslag van materiaal; nu heeft zij gevraagd die straat niet aan te leggen, maar om het te bestemmen voor industrieterrein. Nu kan spreker zich indenken dat de wetgever niet de belangen van een firma in het bijzonder in het oog kan vatten, maar zich met het algemeen belang moet bezig houden; het algemeen belang is er echter niet direct mee gebaat, dat men op het uitbreidings plan voor straat bestemt een terrein, waarvan men zeker is, dat het in een verre toekomst niet zal gelukken zich den eigendom te verzekeren, of liever waarvan men niet zeker is, dat de eigenaar zal medewerken tot het projecteeren van dit stratenplan, vooral waar deze straat loopt over de geheele breedte van dit terrein, dat zoo ondiep is, dat men dan zelfs aan den eenen kant niet voldoende bouwdiepte overhoudt. In het algemeen worden de straten zoo geprojecteerd, dat men aan weerszijden kan bouwen; dat drukt de straatkosten belangrijk. Wordt een straat van 12 M. aan weerszijden bebouwd, dan drukt op elk bouwblok nog maar 6 M. straat breedte; projecteert men echter een straat van 10 M. langs

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 12