380 MAANDAG 4 SEPTEMBER 1933. Rooien van boomen; e. a. (Coster e.a.) XXIII. Voorstel tot het doen rooien en vérkoopen van hoornen aan den Zoeterwoudsehen Singel. (Zie Ing. St. No. 179.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. XXIV. Praeadvies op het voorstel van den heer Coster inzake wijziging van de verordening regelende de heffing van een belasting op tooneelvcrtooningen en andere ver makelijkheden. (Zie Ing. St. No. 180.) De heer Coster heeft met verbazing kennis genomen van het afwijzend praeadvies op het door hem bij de begrooting ingediend voorstel. Met verbazing, omdat hij geen algemeene verlaging der belasting heeft gevraagd, doch slechts een verlegging van de schaal van vloeroppervlakte, welke aan 9 vergunning- of verlofhouders ten goede zal komen. Volgens Burgemeester en Wethouders zou die verlegging aan de gemeente 480.kosten, maar dat is niet waar. Zij kost aan de gemeente geen geld. Die 480.komt de gemeente niet toe, want dat geld wordt onrechtmatig geïnd. Burgemeester en Wethouders beroepen zich ook op de voor de gemeente zoo moeilijke financieele omstandigheden. Deze uitdrukking, al is zij juist, mag niet gebruikt worden om aan belastingbetalende burgers niet recht te doen gelden, want zij wordt ook niet gebezigd, wanneer er wordt voor gesteld een tusschentijdsche loonsverhooging toe te kennen aan ambtenaren, hetgeen kort geleden nog is geschied. Dan licht de Wethouder van Financiën de Raadsleden, op zijn zachtst uitgedrukt, eenzijdig in. De Voorzitter vraagt of dit praeadvies alleen van den Wethouder van Financiën is. De heer Coster antwoordt, dat deze kwestie den Wethouder van Financiën aangaat. De Voorzitter dacht, dat het een stuk van Burgemeester en Wethouders was. De heer Coster geeft dat toe, maar doet opmerken, dat de Wethouder van Financiën zal antwoorden. Er was bij de stukken in de Leeskamer wel een overzicht, waarin werd aangetoond, dat de Leidsche verordening het billijkste was, maar spreker vond het eigenaardig, dat er geen enkele verordening bij was uit al die andere plaatsen. Zelfs uit het zuiden en het noorden des lands worden allerlei plaatsen er bij gehaald, alle in het voordeel van den Wet houder, maar steden dichtbij als Rotterdam en Den Haag zijn over het hoofd gezien; in die verordeningen staat zeer duidelijk, dat eerst afgetrokken wordt de oppervlakten, die niet voor het pubhek bestemd zijn, zooals toonbank, buffet, tooneel. In Tilburg bedraagt het recht 3.per kalender maand voor 100 M2, in Helmond 2.50, beide ook na aftrek van de niet voor het publiek bestemde oppervlakte. Hier wordt onrechtmatig belasting geïnd; juist in die 4 plaatsen, waarvan spreker in 3 dagen inlichtingen en verordeningen heeft kunnen krijgen, wordt alleen belasting geheven van die oppervlakte, waar het pubhek zich kan neerzetten. Dat is ook zeker de bedoeling van de verordening. Spreker staat nog sterker, waar er bij de stukken niet één verordening was van de door den Wethouder opgegeven plaatsen. Nu zal de Wethouder zeggen, dat hij de maat aanhoudt, die de Boawpolitie opmeet voor de Drankwet. De Wethouder bhjkt in deze op een hem onbekend terrein te zijn; voor de Drankwet moet de juiste maat opgegeven worden, opdat men in het geheele lokaal niet alleen consumpties kan ge bruiken, doch ook plaatsen; immers, gaf men een kleinere maat op dan het lokaal werkelijk was, dan zou men b.v. in het buffet, in en onder de toonbank, langs de wanden en onder het biljart geen dranken mogen plaatsen, terwijl op die plaatsen toch geen pubhek kan zitten. Daar voor een biljart reeds belasting betaald wordt, zou men, wanneer men de oppervlakte berekent als nu hier gebeurt, voor zulk een biljart dubbel betalen. De oppervlakte, niet voor het pubhek bestemd, moet afgetrokken worden; dan is het een recht matige betaling voor de vloeroppervlakte. Door aanneming van sprekers voorstel wordt niet meer dan recht gedaan aan hen, die steeds meer muziekbelasting betaald hebben dan noodig is. Indien spreker het hierbij liet, zou men meenen, dat hij dit alleen voor de kleine zaken vroeg; om dat te voorkomen, trekt hij zijn voorstel in en vervangt hij het door een nieuw voorstel. Belasting op tooneelvcrtooningen. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter deelt mede, dat de heer Coster zijn voorstel heeft ingetrokken en dat dit dus eigenlijk geen onderwerp van beraadslaging meer kan uitmaken. Waar men echter het nieuwe voorstel van den heer Coster nog niet kent, weet spreker nog niet wat het College in deze moet doen. Spreker deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Coster, luidende: „Ondergeteekende stelt den Raad voor de Verordening in dien zin te wijzigen dat alleen belasting wordt betaald voor de voor bezoekers bestemde oppervlakte." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Goslinga verheugt zich er over, dat de Voorzitter hem het woord wil verleenen over het praeadvies van Bur gemeester en Wethouders, omdat de heer Coster bij de be strijding ervan eenige opmerkingen heeft gemaakt, welke van de zijde van het College niet onbesproken mogen blijven. De heer Coster zeide met verbazing van dit praeadvies kennis te hebben genomen, omdat hij niet een algemeene verlaging der belasting had gevraagd, doch slechts een zeer bescheidene, welke aan 9 café-houders zou ten goede komen, en hij voegde er direct bij, dat de gemeente het geld niet zou derven, omdat zij het altijd onrechtmatig had geïnd, en in het ontnemen ervan aan de gemeente niet iets onbillijks was gelegen. Tegen die voorstelling van zaken moet spreker ernstig opkomen. Indien de gemeente dat geld inderdaad onrechtmatig inde, waarom zijn dan die caféhouders tegen die inning niet in verzet gekomen bij den Raad van Beroep, het daarvoor aangewezen rechtscollege, dat geheel kosteloos rechtspreekt en herhaaldelijk door verschillende personen aan het werk wordt gezet? Waar dit niet is geschied en de heer Coster ook overigens niet heeft aangetoond, dat het geld in strijd met de verordening wordt geheven, moet spreker opkomen tegen de uitdrukking, dat de gemeente het geld onrechtmatig heeft geïnd. Indien het voorstel van den heer Coster, zooals hij het bij de behandeling van de begrooting heeft ingediend, was aan genomen, was er in het beginsel van de verordening niet de allergeringste wijziging gekomen; alleen was het aantal vierk. meters, waarbij 6.wordt geheven, van 50 op 60 gebracht en het aantal vierk. meters, waarbij 10.wordt geheven, van 100 tot 120 verhoogd. De heer Coster heeft dat zelf wel gevoeld, want De heer Coster zegt: sinds van de week. De heer Goslinga vindt dat wel wat laat. De heer Coster houdt zich met deze materie bezig, doet daaromtrent bij de behandeling van de begrooting een voorstel en wordt zich eerst 8 maanden daarna bewust wat hij heeft voorgesteld. Bij de bestrijding van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders gaat de heer Coster uit een geheel ander vaatje tappen en komt hij op tegen het heffen van belasting over oppervlakten, welke niet door bezoekers kunnen worden in genomen. Spreker moet den Raad ernstig in overweging geven op het denkbeeld van den heer Coster niet in te gaan, want, als men dat doet, is de ellende niet te overzien. De heer Coster adstrueert zijn meening door te zeggen: van biljarten wordt reeds belasting geheven en nu wordt er op nieuw belasting geheven! Het gaat hier echter niet om een belasting, doch om een vergunningsrecht. Geheel vrijwillig vraagt de café-houder een vergunning aan om in zijn ver gunningslokaliteit muziek te mogen laten maken. Er zijn tal van vergunningslokaliteiten, waarin geen muziek wordt ge maakt spreker meent zelfs, dat het aantal, waarin dit wel geschiedt, nog niet van het totaal aantal uitmaakt. Vergunningsrecht en Personeele Belasting zijn echter be lastingen, die eenzijdig door de Overheid opgelegd worden, buiten den wil van den betrokkene. Dit is hier echter niet het geval; wanneer iemand geen muziek in zijn café wenscht, behoeft hij daarvoor niet te betalenwenscht hij wel muziek, dan moet hij volgens de verordening een zeker recht betalen, dat bepaald wordt naar de grootte van het lokaalmen heeft daarin een zekere progressie gebracht dus. Men heeft hier dus wel een zekere heffing naar draagkracht. Nu wordt bij de bepaling van dit recht de oppervlakte aangenomen, die ook in de vergunningsacte staatspreker ontkent, dat dat heel wat anders is, zooals de heer Coster nu zegt. Men moet toch een behoorlijken officieelen maatstaf hebben en dien vindt men in de vergunnings- of de verlofsacte. De heer Coster waagt of de heer Goslinga dan het publiek op de toonbank of onder het biljart kan zetten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 4