386 MAANDAG 4 SEPTEMBER 1933. Verhooging bedrag Crisis-comité-Leidene.a. (Voorzitter e.a.) eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter stelt hierna aan de orde de aan den heer Wilbrink toegestane interpellatie met betrekking tot het plaatsen van een aantal groote reclameborden op verschillende punten in de stad. De heer Wilbrink zegt den Voorzitter en den Raad dank voor de verleende toestemming tot het stellen van zijn vragen. Die vragen luiden als volgt: I. Op grond van welk raadsbesluit of verordening zijn Burgemeester en Wethouders er toe overgegaan een aantal groote reclameborden op verschillende punten in de stad te doen plaatsen, en welke gelden stonden het College hiervoor ter beschikking? II. Is het juist, dat Burgemeester en Wethouders een overeenkomst hebben gesloten met een reclamebureau, om deze borden te exploiteeren, en op welke gronden meent het College hiertoe gerechtigd te zijn, zonder den Raad er in te kennen? III. Hoe groot zijn de geldelijke baten, die uit deze over eenkomst voor de gemeente zullen voortvloeien, dat het eenigszins gerechtvaardigd is, het stadsbeeld op ergerlijke wijze te ontsieren, en tal van burgers te grieven door hun het uitzicht van hun woningen te ontnemen? IV. Hoeveel van deze borden zijn er geplaatst of komen er nog voor plaatsing in aanmerking? Spreker behoeft deze vragen nu niet verder toe te lichten, omdat zijn verdere houding zal afhangen van het antwoord van het College; spreker zou allerlei bezwaren en grieven kunnen naar voren brengen, die straks geen steek zouden kunnen blijken te houden; spreker zal daarom dus liever wachten met zijn opmerkingen tot na het antwoord van den Wethouder. De Voorzitter zegt, dat Wethouder Splinter in de volgende vergadering op de vragen van den heer Wilbrink zal antwoor den. Deze zaak vereischt eenig onderzoek en eenige toelichting en wordt daarom aangehouden tot de volgende vergadering, wat haar geen kwaad zal doen. Spreker vraagt of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer van Eek vraagt, of het College ook kan mededeelen, wanneer ongeveer de begrooting ingediend zal worden. De Voorzitter kan daaromtrent op het oogenblik nog geen enkele mededeeling doen. De heer Huurman heeft er in de vergadering van 29 Mei j.l. de aandacht op gevestigd, dat de brug tegenover de Rijn straat voor het rijverkeer gesloten is en dat daardoor de Kraaierstraat dusdanig wordt belast, dat het moeilijk is met voertuigen veilig door die straat te komen. Op sprekers aandrang die brug spoedig weer in berijdbaren staat te brengen, werd hem toen geantwoord, dat die zaak in studie is. Tot welk resultaat heeft dese studie geleid Is er kans dat deze brug weer voor het rijverkeer wordt opengesteld De Voorzitter zegt, dat de kans, dat die brug weer zal worden opengesteld voor het verkeer, niet groot is, althans niet in haar tegenwoordigen staat. Wanneer dienaangaande voorstellen gedaan zullen kunnen worden, is op het oogen blik nog niet te zeggen. De heer Huurman betreurt dit negatieve antwoord. Indien één zaak noodzakelijk is, dan is het zeker deze. Het is nood zakelijk dat de verbinding tusschen die twee straten behoorlijk in orde komt Tot overmaat van ramp is nu in de Kraaier straat, die toch al vrij smal is, nog een reclamebord ge plaatst tegen de paraplufabriek, zoodat de straat ter plaatse nog meer is versmald. Spreker vraagt verder wie order heeft gegeven en wat de aanleiding is om de Cobetstraat, die een behoorlijke verkeersweg was, te versmallen. Het gazon is aldaar aan weerszijden ongeveer een halven meter verbreed. De nood zakelijkheid daarvan ontgaat spreker; hij vindt het jammer van het daaraan bestede geld. Vervolgens wijst spreker op de ontsierende reclame, die sinds eenige maanden te lezen is op een walmuur aan de Heerengracht, luidende: Duijs en Colijn leiden naar het fascisme en meer dergelijke leuzen. Het stadsbeeld wordt ernstig geschaad door de walmuren aldus te bekladden. Indertijd is een verordening vastgesteld, waarbij dit ver boden is; spreker begrijpt zeer goed dat iedere overtreding niet dadelijk te achterhalen is, maar het gaat toch niet aan (Huurman e.a.) dergelijke schenderij te laten staan. Waarom wordt deze vuile bekladdering niet door Gemeentewerken verwijderd Door dit onsierlijke kalken wordt de schoonheid van het stadsbeeld niet verhoogd. Op een landhoofd van de brug HeerengrachtNieuwe Rijn staat al maandenlang een reclame, waarbij de bevolking werd opgewekt, in November (bedoeld is November 1932) naar den Haag te gaan om een betooging bij te wonen. Indien deze oproep niet wordt weggenomen raken de menschen met den datum nog in de war. Het is z. i. toch wenschelijk dat door Burgemeester en Wethouders aan de verordening sterk de hand wordt ge houden en bij overtreding het gekalkte onmiddellijk wordt verwijderd. De Voorzitter antwoordt, dat hij hetgeen de heer Huurman bij zijn tweede vraag heeft opgemerkt in het College zal bespreken. Op de vraag betreffende de vernauwing van den rijweg in de Cobetstraat zal het College in een volgende vergadering van den Raad den heer Huurman van antwoord dienen. De heer Groenevehl heeft de klacht vernomen, dat tijdens de tentoonstelling van de Stadhuisplannen in de Lakenhal een dame aanwezig is, die reclame maakt voor een bepaald plan en anderen daarmede lastig valt. Hij vraagt, of die klacht ook tot Burgemeester en Wethouders is doorgedrongen en of het College tegen het optreden van die dame iets heeft gedaan. In de tweede plaats wenscht spreker te vernemen, of Burgemeester en Wethouders reeds een beslissing hebben genomen over het verstrekken van meer bijlagen aan de Raadsleden. De Voorzitter antwoordt, dat met betrekking tot het onder werp, genoemd in de tweede vraag van den heer Groeneveld, door het College nog geen beslissing is genomen, maar dat het in de volgende vergadering van het College onder het oog zal worden gezien, waarna op de desbetreffende vraag een antwoord zal worden gegeven. Wat de eerste vraag van den heer Groeneveld aangaat, persoonlijk heeft spreker van andere zijde gehoord, dat een dame zich veel beweegt in de tentoonstellingszaal, ver scheidene menschen heeft aangesproken en bepaald ten voor- deele van een der plannen spreekt. Het heeft nog niet dien vorm aangenomen, dat spreker het noodig heeft geacht die dame te doen verzoeken zich daarvan te onthouden en niet meer aanwezig te zijn dan ter beoordeeling van de plannen noodig is. Wel heeft spreker aan den concierge van de Laken hal verzocht er op te letten, dat die dame anderen aan wezigen geen overlast aandoet, en, voor het geval zij dat mocht doen, haar te verzoeken daarmede te eindigen. Met dat doel zijn de plannen niet tentoongesteld. De heer Coster vraagt of de keuze van de plaatsen voor de koffietenten wel in deskundige handen is, omdat het wel voorkomt, dat die tenten staan daar, waar er geen behoefte aan is en ook schade berokkenen aan verlofhouders, terwijl die toch hun verlofsrecht moeten betalen. De heer Goslinga antwoordt, dat, als de heer Coster speciale plaatsen wil noemen, al is het dan niet in het openbaar, die met den Directeur van den Markt- en Havendienst kunnen worden besproken. Worden geen bepaalde punten genoemd, dan kan moeilijk op een dergelijke algemeene klacht worden ingegaan. De heer Wilbrink vraagt, of er geen maatregelen zijn te treffen ten opzichte van het loozen van de faecaliën en andere stoffen van het academisch ziekenhuis in de sloot aan den Rijnsburgerweg, de Poelwetering. Het is daar een onhoud bare toestand. Er worden daar niet alleen faecaliën afgevoerd, maar ook andere stoffen, zooals watten, welke achteloos in de rioleering worden geworpen, komen in de Poelwetering terecht. Dat is van medisch standpunt niet verantwoord. De medici waarschuwen zoo dikwijls tegen besmetting en zij sporen tot voorzichtigheid aan, maar als zij zelf een derge lijk slecht voorbeeld geven, welken indruk moet dat dan maken op de gewone bevolking? Als het College alleen dat argument tegen die dames en heeren in het ziekenhuis aan voert, zal dat wel van zoo ver strekkenden invloed zijn, dat zij zich schamen en alle mogelijke middelen zullen aan wenden om te voorkomen, dat de Poelwetering wordt ver ontreinigd. De Voorzitter antwoordt, dat het thema, door den heer Wilbrink aangeroerd, reeds meermalen in het College van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 10