94 leerlingen, beliepen de netto-kosten per leerling en per jaar mitsdien 41.66. In verband met een en ander geven wij U, met verwijzing naar het mede ter inzage gelegd advies van de Commissie voor het Onderwijs, in overweging de bijdrage, bedoeld in artikel 102 der Lager Onderwijswet 1920, over het jaar 1930, vast te stellen tot een totaal bedrag van ƒ7.665.44.waar van voor den vervolgcursus in de school aan de: Hooglandsche Kerkgracht 20«2249.64. Pasteurstraat 2bf 2499.60. Middelstegracht 1192374.62. Kranwelsteeg 4541.58. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 148. Leiden, 14 Juli 1933. Blijkens de in de Leeskamer ter visie liggende stukken, vragen Gedeputeerde Staten ingevolge art. 183 der Ge meentewet het oordeel van Uwe Vergadering over een ont- werp-besluit, bepalende, dat de ambtenaren van den burger lijken stand, die tevens liet ambt bekleeden van Burgemeester, Secretaris of ambtenaar ter secretarie, in het algemeen geen bezoldiging zullen genieten in de eerst vermelde functie. Zooals U bekend zal zijn, schrijft de algemeene salaris verordening onzer gemeente voor, dat ambtenaren ter secre tarie, tevens ambtenaren van den burgerlijken stand, de wedde als ambtenaar ter secretarie genieten, verminderd met het bedrag dat door lien als ambtenaar van den burger lijken stand wordt genoten. De door Gedeputeerde Staten ontworpen regeling bestaat derhalve practisch reeds in onze gemeente, zoodat deze regeling bij ons College geenerlei bezwaar ontmoet. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging ons te machtigen aan Gedeputeerde Staten te berichten, dat U zich met het ontwerp-besluit kunt vereenigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 149. Leiden, 14 Juli 1933 Bij Uw besluit van 10 October 1932 (Ingek. Stukken no. 204) werd de verhoogde subsidie van 1000.ten behoeve van de kinderbewaarplaats aan de Langebrug van de „Vereeni- ging tot verzorging van kleine kinderen" voor het jaar 1932 bestendigd. Aangezien blijkens de overgelegde stukken een subsidie van 1000.ook voor het jaar 1933 noodig is, geven wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van den Armenraad, in overweging, om door vaststelling van het overgelegde ontwerp-besluit aan de „Vereeniging tot ver zorging van kleine kinderen" over het jaar 1933 ten behoeve van de kinderbewaarplaats aan de Langebrug een subsidie van ten hoogste 1000.te verleenen. Op de begrooting van het loopende jaar werd bereids een bedrag van 1000.uitgetrokken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 150. Leiden, 14 Juli 1933. Bij de behandeling van de gemeentebegrooting voor 1933, werd om praeadvies in onze handen gesteld de hieronder afgedrukte door den heer Coster ingediende motie, om in verband met de opheffing van het Leidsch Muziekcorps als gevolg van de beëindiging van de gemeentelijke subsidie, aan lien die 25 jaren en langer bij het muziekcorps werkzaam waren, een gratificatie toe te kennen. Inmiddels kwam nog in een tot Uwe Vergadering gericht verzoek van den voor- maligen muzikant D. C. Jansen, in zake het verleenen van een wachtgeld. Tot ons leedwezen kunnen wij U niet adviseeren, om aan den in de motie uitgedrukten wensch gevolg te geven, noch om aan genoemd verzoek te voldoen. De gemeente stond immers tot het personeel van het ontbonden muziekcorps in geenerlei betrekking, vermits het personeel niet in dienst van de gemeente was, doch uitsluitend in dienst van de vereeniging „Het Leidsch Muziekcorps", welke vereeniging een zuiver particulier karakter draagt. Slechts verleende de gemeente, evenals aan zoovele andere instellingen en lichamen, ook aan deze vereeniging een subsidie, doch hieruit vloeide voor de gemeente niet voort, dat zij nu ook de eigen zaken van de vereeniging in casu de personeelszaken had te behartigen. Deze zorg bleef, zooals in den regel in deze gevallen, bij de gesubsidieerde instelling berusten. Waar de gemeente mitsdien geheel buiten de afwikkeling van de zaken van het Leidsch Muziekcorps staat, ligt het niet op haar weg, om gratificaties en dergelijke uitkeeringen te verleenen aan in dienst van deze particuliere vereeniging geweest zijnde personen. Een andere opvatting- zou geheel in strijd zijn met het karakter van subsidieering en in het bijzonder in dezen tijd, nu vermindering of in trekking van subsidies allerminst denkbeeldig is, tot conse quenties van niet te voorzienen omvang kunnen leiden. Ten overvloede voegen wij hieraan nog toe, dat zoo aan belanghebbenden door de opheffing van het muziekcorps de noodige middelen, om in hun levensonderhoud te voorzien, mochten komen te ontbreken, uiteraard door de daartoe aangewezen instellingen daarin zal worden voorzien. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging: a. niet aan te nemen de hieronder afgedrukte motie van den heer Coster, om aan hen, die 25 jaren en langer bij het Leidsch Muziekcorps werkzaam waren, een gratificatie toe te kennen; b. afwijzend te beschikken op het verzoek van den oud muzikant D. C. Jansen, om hem een wachtgeld of een andere uitkeering toe te kennen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Motie van den lieer Coster. De Baad spreekt de wenselijkheid uit, indien de subsidie van het Leidsch muziekcorps vervalt, Burgemeester en Wethouders zullen bevorderen om aan lien die 25 jaren en langer bij het muziekcorps zijn, een gratifikatie te geven. E. J. Coster. B°. 151. Leiden, 14 Juli 1933. Gelijk U bekend is, brengt artikel 10, eerste lid, sub b van de verordening betreffende den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken voor ondersteuning in aanmerking de werklooze, valide personen, die ten minste zes maanden lid zijn van een vakvereeniging, waaraan om speciale redenen geen werk- loozenkas is verbonden. De Sub-Commissie voor de Steunverleening uit de Commissie van Advies voor Sociale Zaken vestigt er in haar in de Lees kamer ter visie liggend schrijven de aandacht op, dat die bepaling niet meer in overeenstemming is met de reglementen van de meeste werkloozenkassen, welke thans bepalen, dat recht op uitkeering eerst ingaat, nadat betrokkenen ge durende 52 weken lid van de kas zijn geweest en 52 weken regelmatig en volledig de bijdrage aan de kas hebben betaald. Bovendien wordt in vele reglementen nog bepaald, dat het recht op uitkeering niet ingaat voordat betrokkenen, na het verwerven van het lidmaatschap, tenminste een be paalden tijd (26 of 52 weken) hebben gewerkt. De Commissie is van oordeel, dat de bepalingen betreffende de steunverleening voor hen, die lid zijn van een vakver eeniging zonder werkloozenkas, niet gunstiger behooren en behoeven te zijn, dan de regelen, welke gelden voor leden van vereenigingen, waaraan een werkloozenkas verbonden is. Zij acht het ten eenenmale onbillijk, dat zij, die zich door premiebetaling tegen de nadeelige gevolgen van werkloosheid hebben verzekerd, ten opzichte van de ondersteuning in een ongunstiger positie zouden verkeeren, dan zij, die niet tegen die gevolgen verzekerd zijn. De consequentie brengt dan ook naar haar oordeel mede, dat dein artikel 10, eerste lid, sub b der voormelde verordening vervatte regeling zoodanig wordt gewijzigd, dat zij met de bepalingen der meeste kasreglementen in overeenstemming wordt gebracht. Wij kunnen ons geheel met het gevoelen van de Sub- Commissie vereenigen. Ook o. i. is er geen enkele aanleiding om, de steunver leening voor hen, die niet tegen de gevolgen van werkloosheid zijn verzekerd, gunstiger te houden, dan die voor hen, die daartegen wel verzekerd zijn en wij geven Uwe Vergadering mitsdien, in overeenstemming met het advies van de Sub- Commissie voor de Steunverleening, in overweging vast te stellen de volgende verordening:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 4