MAANDAG 26 JUNI 1933. 309 Geneeskundig schooltoezicht. (Donders e.a.) naatsgebouw al zeer slecht waren gehuisvest. Met deze school bedraagt het aantal aangesloten scholen thans 40." Deze 40 scholen bestaan uit 9 openbare, 19 Christelijke en 12 E. K. scholen. Niet aangesloten zijn slechts 1 Gereformeerde school en 2 E. K. scholen (een internaat annex kleuterschool). De laatste twee scholen hebben haar eigen geneesheer. Bij het district Hillegom zijn aangesloten 49 scholen, openbare zoowel als bijzondere, de laatste onderverdeeld in Hervormde, Gereformeerde en Katholieke. Slechts 5 bij zondere Protestantsche scholen zijn niet aangesloten. Hoogst enkele uitzonderingen derhalve daargelaten, kan men dus zeggen, dat ook alle bijzondere scholen meedoen aan een geneeskundig schooltoezicht, dat van meet af aan gewerkt heeft met het periodiek systematisch onderzoek. Spreker kan zich moeilijk voorstellen, dat de bijzondere- schoolbesturen zich in Leiden in een uitzonderingspositie zouden willen plaatsen en bij hun plattelandscollega's zouden willen achterblijven. Indien zij het echter wel zouden willen doen, zouden zij daarvoor zelf de volle verantwoordelijkheid dragen. Tenslotte nog iets over de kosten. Ook spreker verwacht bij aanneming van zijn amende menten eenige verhooging van de kosten van het Genees kundig Schooltoezicht, maar dat mag geen reden zijn om de voorgestelde regeling af te wijzen. Hier zou de zuinigheid ongetwijfeld de wijsheid bedriegen. Ook in dit opzicht spreekt het advies van de schoolartsen duidelijke taal. Het geld, aan dit toezicht uitgegeven, zal blijken hooge rente af te werpen. Was het bedrag van dien aard, dat de gemeente het on mogelijk zou kunnen bekostigen, dan zou spreker de eerste zijn om voor deze financieele overmacht te wijken. Maar zóó is de toestand niet. Het juiste bedrag is op het oogen- blik niet te bepalen, maar wel staat vast, dat het niet hoog is, in elk geval niet, indien men let op de geweldige sociale belangen, die daarmede gediend worden en waarom het ten slotte gaat. De Baad is thans in staat, een sociaal werk van groot gewicht tot stand te brengen; in navolging van tal van andere gemeenten; met behoud van de vrijheid der ouders; zonder schade toe te brengen aan de gemeentelijke financiën; tot heil van het schoolgaande kind. Spreker vertrouwt, dat de Baad deze gelegenheid niet zal laten voorbijgaan. De heer van Es heeft reeds bij een vroegere gelegenheid zijn principieele houding ten opzichte van deze zaak aan gegeven. De heer Vos schijnt spreker toen niet begrepen te hebben en daarom is spreker gaarne bereid, daarover nogeens met hem te praten. Spreker zal den Baad daarmede echter niet meer ophouden. De heer Donders twijfelt er aan, of de besturen van bij zondere scholen in Leiden, en misschien ook in andere plaatsen, de consequentie zouden aandurven, geen gebruik meer van den gemeentelijken schoolartsendienst te maken. Een vol- ambtenaar-sclioolarts heeft echter omtrent zijn gemeente aan spreker geschreven: ,,Het instituut van schoolarts omvat alle gemeentelijke scholen en bewaarscholen plus die van de E. K. particuliere scholen, te zamen 6 a 7000 kinderen. De Christelijke schoolbesturen hebben het schoolartsinstituut niet geac cepteerd." Spreker hoopt den heer Donders nu er van overtuigd te hebben, dat er wel degelijk zulke schoolbesturen zijn en ge looft zeker, dat ook in Leiden Christelijke schoolbesturen een dergelijk instituut niet zullen aanvaarden. Niet dat zij daarmede overboord wenschen te gooien alles wat op het oogenblik door de schoolartsen op de scholen geschiedt, maar dergelijke besturen zouden dan natuurlijk volgens hun over tuiging wel een arts voor hun scholen aanstellen, die dan het geneeskundig toezicht zou uitoefenen op de wijze, als die besturen noodig achten. Een tweede bezwaar, door den heer Donders genoemd, wordt gevormd door de uitgaven; die zijn ook volgens den heer Donders zelf nog niet te bepalen. Daarmede moet men juist voorzichtig zijn, wanneer men nog niet kan overzien voor welke consequenties men komt te staan. De heer Vos meende, dat spreker misschien eenigszins over het hoofd had gezien, dat volgens het rapport uitge bracht aan de Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, waarop spreker zich indertijd beroepen heeft, 6.800 kinderen voor één schoolarts niet te veel waren. Dit is toch echter niet juist. Spreker heeft niet alleen van dit rapport gebruik gemaakt, maar ook van een brief, dien hij over deze zaak van een vol-ambtenaar-schoolarts heeft gehad, waarin deze uitdrukkelijk schrijft Geneeskundig schooltoezicht. (van Es e.a.) „Het aantal kinderen voor één schoolarts moet m. i. niet grooter dan 6.000 zijn. Wil men af en toe controleeren, dan heeft men veel bezoeken af te leggen. Bovendien is het admini stratieve werk vrij veel." Dat is de meening van een vol-ambtenaar-schoolarts, die de practijk van dien dienst goed kent; die acht 6.000 kinderen het maximum voor één schoolarts. De heer Vos zegt nu wel, dat dit aantal in de bloembollenstreek 8.700 bedraagt, maar dan gebeurt het daar misschien niet zoo goed als hier. Voor Leiden zou één vol-ambtenaar-schoolarts niet genoeg zijn; dan zouden het er 2 moeten worden en dan vermoedt spreker wel, dat de tijd niet zoo ver zal zijn, dat er misschien wel 3 noodig zullen zijn, met de noodige verpleegsters en dan komt deze dienst op een uitgave van 30.000 a 40.000 per jaar. Wat nu betreft het grondig onderzoek, volgens den heer Koole zou een onderzoek alleen grondig zijn bij geheel ont- kleede kinderen; dit is echter feitelijk niet geheel juist. Het woord grondig is een eenigszins rekbaar begrip. Inzonderheid bij open tuberculose, waarbij de heeren Donders en Koole een grondig onderzoek gewenscht achten, verstaat men onder een grondig onderzoek niet alleen een onderzoek, waarbij de kinderen ontkleed zijn, maar dan behoort daarbij nog meer, b.v. onderzoek van het sputum, het nemen van Böntgen- foto's, een bloedonderzoek; dan komt men zoo zoetjes aan tot het begrip van een volkomen grondig onderzoek. Dat dit woord „grondig" ook in de oude verordening staat, wijst er op, dat men dit cum grano salis moet opvatten; het onder zoek zooals dat nu moet plaats hebben, is ook niet in alle opzichten een grondig onderzoek. Een ander bezwaar van spreker tegen de amendementen is, dat er toch een zekere willekeur in blijft. De heer Donders wil een onderzoek in het eerste, vierde en laatste leerjaar; het is volkomen waar, dat hieraan ten grondslag ligt de regeling zooals die bij de verschillende diensten is ingevoerd, maar daarin ligt toch ook iets zeer willekeurigs. Wie waarborgt spreker, dat een kind, dat gezond op school gekomen is, in den tijd tusschen de grondige onderzoeken in het eerste en vierde leerjaar niet iets opdoen kan wat voor de andere kinderen en voor dien leerling zelf schadelijk zou kunnen zijn! Hoe men dit onderzoek ook doet, er is altijd eenige be perking bij opgelegd. Wanneer hier een vol-ambtenaar- schoolarts of de bestaande schoolartsen hun werk zouden moeten doen, zooals hier nu wordt voorgesteld, dan zou eigen lijk het minimum wel zijn tweemaal per jaar een onderzoek van alle leerlingen en dan is de grens als het ware geheel weg, want dan heeft men niet meer met een schoolinstituut, maar met ecu soort geneeskundig instituut te doen; dat zou voor de goede orde op de scholen veel te veel moeilijkheden geven. Een moeilijkheid is ook nog, dat in den regel op de scholen geen behoorlijk lokaal aanwezig is voor een dergelijk grondig onderzoek, hetgeen toch zeer noodig is, zoodat onge twijfeld aan verschillende scholen een dergelijk lokaal bij gebouwd zou moeten worden, wat bij de oude gebouwen van de gemeente practisch onmogelijk is en ook alweer op financieele bezwaren zou stuiten. De heer Donders gaat met zijn amendementen eigenlijk meer den weg van de preven tieve geneeskunde op; hoezeer spreker waardeert hetgeen op dit gebied gedaan wordt, zoo kan dit voor hem toch nog niet een argument zijn om dit ook op de school in te voeren en om van de school een instituut voor preventieve genees kunde te maken; men moet deze dingen uit elkaar houden en met de school deze richting niet uitgaan. Waar de ouders verplicht worden hun kinderen naar school te sturen, moet ook de Overheid zooveel mogelijk waken, dat de kinderen ook geen gevaren van de school bedreigen, maar anderzijds moet toch ook niemand de verzekering willen hebben, dat wanneer men een kind van 6i jaar naar school stuurt, men het op 13 a 14 jarigen leeftijd weer terugkrijgt in precies dezelfde gezonde conditie; in de geheele week zijn tenslotte maar 26 schooluren; buiten die uren staan de kinderen aan gevaren bloot, die misschien nog veel grooter zijn dan die, waardoor ze op school bedreigd worden. De heer Wiliner kan met veel uit het betoog van den heer Donders volkomen instemmen, o.a. met deze opmerking, die spreker zelf ook gemaakt heeft in de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst, dat, wanneer men deze verordening ongewijzigd aanneemt, men dan aanneemt een verordening, die mag worden gequalificeerd zooals de heer Donders deed, n.l. als een, die lijkt op een misbaksel of op een monstrum. Spreker durft dit beweren, omdat in deze verordening, evenals in de vroegere, den schoolartsen een taak wordt opge legd, terwijl hun een middel, dat zij moeten hebben om in verschillende gevallen die taak te kunnen vervullen, wordt ontnomen. Den schoolartsen wordt n.l. de taak opgelegd, na te gaan, of de kinderen al of niet verschillende ziekten hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 9