MAANDAG 26 JUNI 1933. 307 Geneeskundig schooltoezicht. (Donders.) den huisarts of een consultatiebureau werden verwezen. En nu Leiden! Het onderzoek heeft hier volgens de straks genoemde methode plaats en volgens de bijlage van het gemeentever slag zijn in de jaren 1928, 1929, 1930 en 1931 respectievelijk 27812, 29473, 28509 en 31081 onderzoekingen verricht. Men heeft zich de moeite getroost over de jaren 1928, 1929 en 1930 het aantal geconstateerde afwijkingen gespecificeerd te ver melden. Men vindt dan ook belangwekkende cijfers omtrent het aantal nagelbijters, loopende ooren, wratten, neten en dergelijks fraais meer, doch over geen der drie genoemde jaren vindt men ook maar één geval van t.b.c. of zelfs ver moeden op t.b.c. vermeld. De bij de bestaande methode van onderzoek geconstateerde afwijkingen achtte men zelf klaar blijkelijk zoo onbelangrijk, dat men over 1931 maar geheel heeft nagelaten deze in het gemeenteverslag te vermelden. Commentaar hij de door hem verstrekte vergelijkende ge gevens acht spreker totaal overbodig. Allereerst dus uit sociaal-medische overwegingen heeft spreker zijn amendementen ingediend. Daarmede verricht hij geen pionierswerk, zooals de heer Bomijn in eersten termijn suggereerde; dien lof verdient spreker in geen enkel opzicht. Spreker wil het geneeskundig schooltoezicht in Leiden zich slechts laten aanpassen bij de huidige opvattingen op dit stuk bestaandespreker wil slechts een regeling zooals vrijwel overal elders reeds bestaatspreker wil Leiden slechts bescheiden het platteland van zijn omgeving, dat de teekenen des tijds reeds eerder heeft verstaan, laten volgen. In de tweede plaats uit juridisch-technische overwegingen heeft spreker zijn amendementen ingediend. Beziet men de voorgestelde verordening nauwkeurig, dan moet men dank baar erkennen spreker deed dit reeds vroeger dat zij ten aanzien van den omvang van het geneeskundig school toezicht zich vrijwel geheel aanpast aan de huidige opvattingen dienaangaande. Immers vooreerst niet meer een vasthouden aan de enge idee van bescherming van het gezonde kind tegen besmettings gevaar van den kant van het zieke, doch een beveiliging van den physieken toestand van ieder kind tegen elk gevaar waaraan het tengevolge van zijn verblijf in de school is bloot gesteld (artikel 4, 1ste lid, 2° en 3°); geen wering maar van de schoolhygiënezij is ondergebracht in artikel 4, 2de lid sub c. Het onderwijzend personeel wordt ingeschakeld door artikel 4, lid 1, 1°, lid 3 en 4. En ten laatste, maar niet als minste, geen beperking meer tot favus en andere besmettelijke huid en hoofdziekten, doch bestrijding van alle aandoeningen, onverschillig welke, die gevaar en schade voor kinderen en onderwijzend personeel kunnen veroorzaken (artikel 4, 1ste lid, 1°.). Voorwaar geen geringe uitbreiding! Alleen, de verordening stelt zich zelf in de onmogelijkheid de mooie taak, die zij zich gesteld heeft te vervullen. Zij ont houdt zich zelf ten eenenmale het middel daartoe. Zij wil volharden bij een verouderde methode van onderzoek, geheel ingesteld op het nastreven van een veel engere taak. Het is eenvoudig een dwaasheid alle mogelijke gevaarlijke aan doeningen te willen opsporen door middel van een onderzoek van uitsluitend hoofd en handenmen moet inzien, dat zoo doende de verordening een monstrum is. Zoo ooit, dan geldt hier: wie A zegt, moet ook B zeggen. Sprekers amende menten geven de verordening eenvoudig waarop zij recht heeft: het middel om haar taak te vervulllen. Ook op dezen grond verdienen zij te worden aangenomen. Deze grond weegt voor spreker zoo zwaar, dat bij verwerping van sprekers amendementen hij geen vrijheid zal kunnen vinden vóór de verordening te stemmen; spreker gevoelt zich niet geroepen mede te werken aan het in het leven roepen van een misbaksel. En dat wordt de verordening, wanneer ze ongewijzigd wordt aangenomen. Sprekers amendementen dragen dus deels een sociaal- medisch, deels een juridisch-technisch karakter; vanzelf sprekend kan spreker dan ook, overigens met alle waar deering en hoogachting, aan verreweg van de meeste van den eerbiedwaardigen stapel adviezen geen waarde toe kennen. Te minder gezien de wijze, waarop advies is gevraagd, In de desbetreffende missive van 18 Maart 1932 wordt na vermelding van een gedeelte van artikel 4 der ontwerp verordening mededeeling gedaan van de tekst van het amende ment op artikel 4, 2de lid sub a en dan wordt gezegd: „Hoewel oppervlakkig beschouwd weinig verschil bestaat tusschen bedoeld art. 4 van het ontwerp en het amendement, is dat verschil inderdaad toch bijzonder groot. Immers, het onderzoek volgens het ontwerp is het onder zoek zooals het thans plaats heeft, d. w. z. uitsluitend van de niet bedekte lichaamsdeelen, terwijl het amendement bedoelt een grondig onderzoekderhalve ook A an de bedekte lichaamsdeelen, waarbij de leerling zich moet ontkleeden. Geneeskundig schooltoezicht. (Donders.) Bedoeld onderzoek zou dan volgens den voorsteller van het amendement hij voorkeur moeten plaats hebben in de school. Indien de schoolarts echter van oordeel is, dat het onder zoek niet doeltreffend in de school kan plaats vinden, geschiedt het op een door den Geneeskundigen Dienst te bepalen plaats. Wij achten de strekking van het amendement, zoowel met liet oog op het meer ingrijpend medisch toezicht, als op de belangen van het onderwijs, van zoodanig gewicht, dat wij, alvorens onze meening daaromtrent aan den Baad mede te deelen, gaarne het oordeel zouden vernemen van hen, die ons indertijd hebben geadviseerd omtrent het voorstel van den Directeur van den Geneeskundigen en Gezondheids dienst, tot aanstelling van een vol-ambtenaar-schoolarts, in de plaats van de thans in functie zijnde half-ambtenaar- schoolartsen." Daargelaten nu de redactie van de missive, die Aunwege het zich moeten ontkleeden, het onderzoeken in de school, de totaal overbodige herinnering aan het voorstel tot aan stelling van een vol-ambtenaar-schoolarts, buitengemeen ge- eigend is te suggereeren, dat hier iets verschrikkelijks te gebeuren staat, worden daarin twee kardinale zaken niet vermeld. Vooreerst had tot goed begrip van de zaak vermeld moeten worden, dat de ontwerp-verordening zelf den omvang van het medisch schooltoezicht ingrijpend wijzigt en het amende ment slechts tot strekking heeft de methode van onderzoek daarmede op de aangegeven wijze in overeenstemming te brengen. Vervolgens had men noodzakelijk melding moeten maken van de amendementen op art. 14, waarborgende de vrijheid der ouders om hun kinderen door den eigen huisarts te laten onderzoeken. Zonder deze beide toevoegingen was de zaak moeilijk zuiver te beoordeelen. Ze moest, zooals ze thans werd voor gelegd, wel den indruk wekken, dat het hier geheel incidenteel ging om de invoering van een vooruitstrevend nieuwigheidje, waaraan de ouders zich voortaan nu maar dAvingend hadden te onderwerpen. Waarom niet eenvoudig en duidelijk gezegd: „Dames en IleerenWij zijn het er allen over eens, dat het gezonde school kind niet alleen zooals tot nog toe moet beveiligd worden tegen favus enz., maar tegen iedere aandoening, hoe ook genaamd, die gevaar kan opleveren van de zijde van den mede scholier. Nu zijn wij van oordeel, dat wij al die gevaarlijke aandoeningen, hoe ook genaamd, wel kunnen te weten komen door alleen het hoofd en de handen van de kinderen te laten onderzoeken, maar in den gemeenteraad is er een meneer, die beweert, dat dat een volslagen onmogelijkheid is. Daarom heeft die meneer, in navolging van wat bijna overal elders reeds geschiedt, b.v. in Oegstgeest, een voorstel ingediend om de kinderen grondig te laten onderzoeken. Als de ouders tegen dit onderzoek door den schoolarts bezwaar hebben, kunnen zij het door hun eigen huisarts laten doen. Wie, dames en heeren, vindt u nu, dat er gelijk heeft, wij of die meneer in den gemeenteraad." Spreker staat er niet op, dat men precies deze formuleering had gevolgd: woorden van soortgelijke strekking waren hem ook goed geweest. In elk geval hadden de straks door spreker genoemde toevoegingen die van wezenlijk belang zijn niet achterwege mogen blijven. Spreker zal met een enkel voorbeeld aantoonen, welken invloed zij hebben. Toen de missive -in de plaatselijke schoolcommissie werd behandeld, stuitte het amendement aanvankelijk op vrijwel algemeenen tegenstand. Vlak vóór de stemming, waarvan het niet twijfelachtig was, dat zij ten nadeele van het amende ment zou uitvallen, meende de voorsteller daarvan zijn angstvallig stilzwijgen te mogen verbreken en omtrent beide genoemde punten licht te laten schijnen. En toen het noodige licht eenmaal was verspreid, was de aanvankelijk vrijwel algemeene tegenstand tegen het amendement ineens gebroken en verklaarden ook de voorstanders van het bijzonder onder wijs, op een enkele uitzondering na, zich er voor, ondanks het feit, dat zij eerder in andere hoedanigheid medegewerkt hadden aan een afwijzend advies. De toevoeging van de plaatselijke schoolcommissie aan haar advies is hiermede tevens verklaard. Zij was, gezien de omstandigheid, dat de commissie officieel niet bekend was met de amendementen op art. 14, noodzakelijk. Nu deze toevoeging en de amendementen op art. 14 elkaar volkomen dekken, is de plaatselijke schoolcommissie met haar breede samenstelling dus een voorstandster zonder reserve. Dit te constateeren acht spreker niet het belangrijkste; belang rijker acht spreker het, dat door de wijze, waarop dit advies, na vrijwel algemeen aanvankelijk verzet, is tot stand ge komen, gedemonstreerd Avordt dat de missive van 18 Maart

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 7