306 MAANDAG 26 JUNI 1933. Geneeskundig schooltoezicht. (van Weizen e.a.) en daarom is het noodzakelijk een vol-ambtenaar-schoolarts aan te stellen. De heer Donders acht het noodzakelijk om, waar de onder havige zaak de gemoederen in den Raad bijna anderhalf jaar met rust heeft gelaten en intusschen vele andere be langrijke zaken de aandacht hebben geboeid, nog eens de aandacht te vestigen niet alleen op de strekking van zijn amendementen, maar ook en wel voornamelijk op de reden, waarom hij ze heeft ingediend. Immers juist omtrent het laatste heerscht verwarring en onkunde, hetzij doordat men de zaak inderdaad niet begrijpt, hetzij doordat men de zaak niet wil begrijpen. De strekking van sprekers amendementen is om, naast het gewone onderzoek, bedoeld in art. 4, 2de lid sub b, der verordening, een grondig onderzoek van alle voor het eerst ter school komende leerlingen, van alle leerlingen van het vierde en van het laatste leerjaar in te voeren, welk onder zoek op het terrein der schoolgeneeskunde meer bekend is als het periodiek systematisch onderzoek. Deze strekking is volkomen duidelijk en spreker heeft er niets aan toe te voegen. Iets langer zal spreker moeten stilstaan bij het „waarom" van zijn amendementen. De amendementen zijn ingediend uit deels sociaal-me dische, deels juridisch-technische overwegingen. Toen na veel principieelen strijd ook in dit opzicht blijkt de geschiedenis zich te herhalen de bestaande ver ordening van 15 Februari 1906 werd aangenomen, sloot zij zich niet onverdienstelijk aan bij de op dat oogenblik vrij wel gangbare opvattingen nopens het geneeskundig school toezicht. D. w. z. aan het geneeskundig schooltoezicht werd een beperkte omvang toegekend. Men voerde medisch school toezicht in om de gezonde kinderen te beveiligen tegen be smettingsgevaar van den kant der zieke medeleerlingen; niet meer en niet minder, maar vooral niet meer. Het standpunt van den heer Aalberse, dat het kind moet worden gewaarborgd tegen alles, waarvan het voor zijn individueelen physieken toestand een nadeeligen invloed kan ondergaan tengevolge van de omgeving, waarin het in de school is gebracht, vond geen meerderheid. Ben voorstel van het toenmalig raadslid dr. Meuleman, om ook de sclioolhygiëne onder het geneeskundig school toezicht te betrekken, werd verworpen. Aan medische bescherming van of tegen het onderwijzend personeel werd in het geheel niet gedacht. Bovendien had men over het besmettingsgevaar zelf een zeer beperkte opvatting. Blijkens de Memorie van Toe lichting van die verordening moest het toezicht immers beperkt blijven „tot kinderen, lijdende aan favus en andere besmettelijke huidziekten, aan besmettelijke oog- en keel ziekten. Immers, het zijn inzonderheid deze ziekten, welke gevaar voor den medescholier opleveren en van gemeente wege behoort er voor te worden gewaakt, dat gezonde kin deren niet aan de ongewenschte aanraking met deze kinderen worden blootgesteld." Incidenteel werd tijdens de mondelinge behandeling nog toegevoegd de open tuberculose. De methode van onderzoek was logisch geheel ingesteld op de bestrijding van die ziekten; een meer of minder opper vlakkig onderzoek uitsluitend van de niet-bedekte lichaams- deelen, dus van hoofd en handen. Hoe bij deze methode van onderzoek besmettelijke huidziekten en open tuberculose zich uitend anders dan aan hoofd en handen, konden worden onderkend, is spreker niet duidelijk. Tot zooverre de bestaande verordening. Inmiddels is er sinds 1906 wel een en ander gebeurd, ook op het gebied van het geneeskundig schooltoezicht. De denkbeelden hebben zich ontwikkeld, de grenzen hebben zich uitgebreid; den aanvankelijken beperkten omvang heeft men verlaten. Algemeen is men thans van oordeel dat het volmaakt willekeurig is het gezonde kind alleen te beveiligen tegen gevaren van den kant van den mede-scholier. Dwingt men eenmaal een kind in een bepaalde omgeving te ver blijven, zoo redeneert men thans algemeen, zooals Aalberse in dezen Raad in 1906, dan heeft het het recht waarborgen te eischen dat zijn physieke toestand geen nadeeligen in vloed ondergaat van zijn verblijf in die omgeving. Vandaar dan ook, volgens dezelfde redeneering, alom het onderwijzend personeel in het medisch schooltoezicht wordt opgenomen en dat ook nergens meer wordt geaarzeld ook de scliool hygiëne onder het toezicht in te deelen. Ook is men algemeen het medisch schooltoezicht niet meer blijven beschouwen als een afzonderlijk, scherp afgebakend geheel, maar veel meer als een onderdeel van de algemeene, preventieve genees kunde. Reeds op 25 Januari 1932 heeft spreker hierop aan Geneeskundig Schooltoezicht. (Donders.) de hand van verschillende citaten van vooraanstaande medici gewezen. Spreker acht die quaestie ook inderdaad zeer belangrijk. Evenwel is het toch niet zóó, zooals de heer Romijn in zijn bestrijding van sprekers amendementen het voorstelde, alsof het zwaartepunt daarvan zou zijn ge legen in een omvorming van het geneeskundig schooltoezicht louter tot een instituut van preventieve geneeskunde. Sprekers amendementen bedoelen in de eerste en voornaamste plaats van belang te zijn voor het geneeskundig schooltoezicht zelf; dat daardoor tevens het geneeskundig schooltoezicht meer dan tot nu toe het geval was vanzelf een factor van beteekenis zal worden in de geheele materie der preventieve geneeskunde, beschouwt spreker slechts als een buiten gewoon gelukkige bij-omstandigheid, en als zoodanig als een argument te meer. Ook ten aanzien van het besmettingsgevaar zelf hebben de begrippen zich gewijzigd. Het zou wellicht te ver gaan, indien men zeide, dat de bestrijding van besmettelijk huid en hoofdzeer, van ongewenschte bewoners als luizen, neten en vlooien, waaraan de bestaande verordening allereerst denkt, niet meer van belang is. Maar eerstens leveren deze kwalen naar de gangbare opvattingen niet zulk een groot gevaar op ze zijn vaak meer vies en onsmakelijk dan gevaarlijk en verder zijn ze door allerlei andere sociaal- hygiënische voorzieningen getroffen buiten de school goed deels bestreden en overwonnen. Daartegenover is men echter de aandacht gaan vestigen op tal van andere ziekten, die wellicht minder ostentatief- afschrikwekkende verschijningsvormen hebben, maar waar van wezenüjk groote gevaren voor het gezonde kind te duchten zijn, waarbij in de eerste, maar zeker niet in de eenige plaats valt te denken aan longtuberculose. Hand in hand met de opvattingen omtrent den omvang van het geneeskundig schooltoezicht hebben de begrippen omtrent de methode van onderzoek zich gewijzigd. Ook hier stuit men op een belangrijke uitbreiding. Waarschijnlijk is het een het gevolg van het ander ge weest, of heeft er een wisselwerking tusschen beide bestaan. Hoe het ook zij, het periodiek systematisch onderzoek wordt thans niet alleen van medische zijde algemeen gepropa geerd, maar het is bovendien in tal van plaatsen reeds daad werkelijk ingevoerd. Of men heeft de bestaande verordeningen op dit stuk gewijzigd en aangevuld, óf men heeft, waar het medisch schooltoezicht nog in het geheel niet bestond, het dadelijk bij de invoering op de hoogte gebracht van de sociaal- medische eischen van het oogenblik. Men behoeft om dit te constateeren niet ver van huis te gaan, al zou men overal elders in het land het periodiek grondig onderzoek tegenkomen. In de provincie Zuid-Holland b.v. zijn de laatste jaren met subsidie van de Provincie tal van districtsschoolartsendiensten ingesteld, welke een groe peering van kleinere gemeenten omvatten, die elk afzonderlijk een geneeskundig schooltoezicht niet kunnen bekostigen. Bij de instelling van de diensten is dadelijk het periodiek onderzoek ingevoerd, dat door spreker wordt voorgestaan. De diensten werken prachtig en vinden alom medewerking- van de autoriteiten, de hoofden van scholen, de behande lende artsen en niet het minst van de ouders. Uit het jaarverslag over 1932 van het district „Hillegom en omstreken", waaronder ressorteeren o.a. de gemeenten Hillegom, Lisse en Sassenheim, blijkt, dat aan den oproep om bij het onderzoek aanwezig te zijn, gemiddeld 93 der ouders voldoen. Het aantal dergenen, die principieel bezwaar tegen het onderzoek hebben, wordt hoe langer hoe kleiner en bedraagt thans nog niet 1 Uit het jaarverslag over 1932 van het district Katwijk, waaronder ressorteeren de gemeenten Katwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Veur en Stompwijk, blijkt, dat het aantal der genen, die principieele bezwaren hebben, nog geen 3 bedraagt. Bij de resultaten van het onderzoek in beide districten behaald, zou spreker eigenlijk lang moeten stilstaan, omdat ze zoo buitengewoon treffend zijn, niet alleen met betrek king tot den oogenblikkelijken gezondheidstoestand der kinderen, maar ook met het oog op de beroepskeuze, de inrichting der gebouwen, de samenwerking der behandelende artsen en consultatiebureau's enz. Kortheidshalve zal spreker slechts één enkelen greep doen. In het district Hillegom werden in het jaar 1931 1503 kinderen geheel onderzocht, waarbij niet minder dan 207 ge vallen van t.b.c. werden geconstateerd. In het district Katwijk werden in het jaar 1932 2616 leer lingen uitvoerig onderzocht. Daarbij werden geconstateerd: 4 gevallen van longtuberculose, 204 gevallen van andere longziekten, 9 gevallen van actieve vormen van kliertubercu- lose terwijl 30 kinderen wegens vermoeden op t.b.c. naar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 6