304 MAANDAG 26 JUNI 1933. Schoolgeld buitengewoon lager onderwijs; e.a. (Voorzitter e.a.) waarna de verordening in haar geheel eveneens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. IX. a. Herstemming over de motie van Mevrouw J. C. de Clcrde ltruijn inzake de ingebruikgeving van de vier in aanleg zijnde voetbalvelden in den Stadspolder op Zondag; b. Voortzetting van de behandeling van bet voorstel tot verhuring en ingebruikgeving van de sub a ge noemde voetbalvelden. (Zie Ing. St. No. 101.) Bij herstemming over de motie van Mevrouw de Clerde Bruijn luidende: „De Baad spreekt de wenschelijkheid uit, dat bij de inge bruikneming van de voetbalvelden in de stadspolder, ook Zond ags den geheelen dag beschikbaar zijn voor de desbetref fende vereenigingen." staken wederom de stemmen, aangezien 16 leden zich daar voor en 16 leden zich daartegen verklaren. Vóór stemmen: de heeren van Weizen, Groeneveld, Bomijn, Bosman, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Schüller, Kuipers, Vallentgoed, Kooistra, Vos, van Eecke, Verweij, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren van Stralen en Koole. Tegen stemmen: de heeren van der Beijden, Wilbrink, van Bosmalen, de Beede, Goslinga, Huurman, Wilmer, Simonis, Meijnen, Coster, Donders, van Tol, van Es, Beekenkamp, Tepe en Splinter. De Voorzitter: Aangezien wederom de stemmen staken, wordt de motie van mevrouw de Clerde Bruijn geacht niet te zijn aangenomen. Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders be sloten. X. Voortzetting van de behandeling van het voorstel: a. om bet voorstel van den beer C. Koole, in zake de aan stelling van een vol-ambtenaar-seboolarts naast de 4 in functie zijnde schoolartsen, niet aan te nemen; b. om bet medisch toezicht op de leerlingen van de buiten gewone school voor Lager Onderwijs, evenals bet voor onderzoek van die leerlingen, op te dragen aan een psy chiater-specialist c. tot vaststelling van de verordening, regelende liet ge neeskundig toezicht op de openbare en bijzondere lagere scholen, de openbare en bijzondere bewaarscholen, de kinderbewaarplaatsen en dergelijke inrichingen, en den werkkring van den schoolarts en van bet tijdens de behandeling van dat voorstel ingediende voorstel van den beer J. M. Vos Jzn. en de amendementen van den beer Mr. II. F. A. Donders, als mede van bet voorstel van den heer Dr. J. A. X. Knuttel in zake liet instellen van een tandheelkundigen dienst ten behoeve van de leerlingen van de lagere scholen. (Zie Ing. St. Nis. 313 van 1931 en 114 van 1933.) De heer Vos heeft in de maand November in de sectie vergadering bij de voorloopige bespreking van de gemeente- begrooting de klacht geuit, dat sommige zaken bij het ge meentebestuur wat langzaam gingen en daarbij o,a. als voor beeld genoemd het Geneeskundig Schooltoezicht. Geen zijner medeleden kon zich toen den datum herinneren, waarop de amendementen van den heer Donders in handen van het College om praeadvies waren gesteld. Toen spreker zeide: het was 25 Januari, riep een zijner medeleden, die reeds langen tijd Baadslid was, uit: noem je dat lang? Spreker vreest, dat dit lid daarmede bedoelde: wacht maar, tot je wat langer Baadslid bent, dan zul je nog wel wat anders beleven. Spreker noemt in elk geval den tijd van 25 Januari tot dien datum in November wel lang en den tijd van 25 Januari 1932 tot 29 Mei van het daarop volgende jaar (den datum, waarop voor het eerst de verordening met de daarbij in gediende voorstellen en amendementen weer aan de orde werd gesteld) zéér lang. Men moet veronderstellen, dat het College op 25 Januari 1932 deze zaak aan de orde stelde, omdat het een wijziging van den bestaanden toestand noodzakelijk achtte en daarom is het voor spreker onbegrijpelijk, dat het College den ouden toestand 16 maanden heeft laten voortduren. Bij het debat van 25 Januari 1932 heeft de heer van Es de Geneeskundig schooltoezicht. (Vos.) algemeene opmerking gemaakt, dat naar zijn meening het tot de zedelijke verplichtingen van de ouders behoorde om te waken voor de gezondheid van him kinderen. Dat is ook sprekers meening en ongetwijfeld ook die van alle overige raadsleden. De heer van Es verbond daaraan de volgende redeneering: de overheid moet het daarbij den ouders niet te gemakkelijk maken; om de Leerplichtwet is het noodig, dat de overheid ten opzichte van het Genees kundig Schooltoezicht iets doet, maar dat mag geen hoofd zaak worden, het moet bijzaak blijven en mag niet meer zijn dan het reiken van de helpende hand. Dat is volgens spreker niet de logische gevolgtrekking, die op de uitspraak van den heer van Es past. Men zou veel eer moeten zeggen: hoe sterker de ouders gevoelen de zede lijke verplichting om te waken voor de gezondheid van hun kinderen, met des te meer drang zullen zij zij mogen en kunnen niet anders van de overheid eischen, dat zij niet alleen die verplichting van hen overneemt, maar ook naar beste vermogen nakomt, telkens als zij hun kinderen om een of andere reden (militaire dienstplicht, leerplicht) van hen opvordert en aan hun leiding onttrekt. Wanneer de heer van Es en zij, die in den Baad gelijk met hem denken, daarover nogeens scherp willen nadenken, zullen zij ongetwijfeld tot hetzelfde inzicht komen en dan heeft spreker alleen maar het verlangen, dat dit nog mag gebeuren vóór de stemming over deze verordening, amen dementen en voorstellen. De verordening zelf werd niet voldoende geacht door de heeren Donders en Koole en door spreker, doch werd lichte lijk verdedigd door de heeren van Es en Bomijn. De Wet houder besloot zijn betoog met zich nogmaals te beroepen op de adviseurs van het College, tot sprekers verwondering, omdat hij dit deed, nadat zoowel de heer Koole als de heer Donders en spreker zich hadden beroepen op personen en lichamen van niet weersproken en niet te weerspreken hooger gezag dan deze adviseurs, hoezeer spreker die ook waardeert. De Wethouder gevoelde wel, dat het geneeskundig school toezicht behoorde te worden opgedragen aan een schoolarts zonder nevenfuncties, doch dat kon nu nog niet; die zaak moest groeien; de Leidsche geesten waren daarvoor nog niet rijp. Toen spreker dat hoorde, dacht hijzouden de Leidsche geesten, die zich dag aan dag kunnen koesteren in den warmen zonneschijn van een beroemde hoogeschool waaraan een achtbare reeks van corypheeën op het gebied van de genees kunde dagelijks arbeidt, nog later rijpen dan die in de ver schillende gemeenten, waar reeds lang een vol-ambtenaar- schoolarts werkzaam is, en men nochtans dat voorrecht mist, nog later zelfs dan de eenvoudige geesten van het platteland? Dan heeft spreker een beteren dunk van de Leidsche geesten en verwacht hij, dat zij het gezicht van een krachtigen groei in dit opzicht wel kunnen verdragen. Daarom kan spreker ook geen gevolg geven aan het advies van den heer Donders, om zich tevreden te stellen met een uitspraak van den Baad dat in de toekomst dit toezicht zou worden opgedragen aan een vol-ambtenaar-schoolarts. Die groei acht spreker van te luttele beteekenis. De heer Donders gaf dit advies, omdat hij liet aantal leerlingen, dat te Leiden onder toezicht van een dergelijken arts zou staan, schatte op ongeveer 12.000, omdat hij dit aantal te groot achtte voor één arts en omdat hij in dezen moeilijken tijd den moed miste om den Baad voor te stellen meer dan één schoolarts aan te stellen. Gronden voor zijn verwachting gaf hij niet. Dit is wel gedaan door den heer van Es, die zich in den zelfden geest uitsprak. Deze vond die gronden waarlijk in hetzelfde rapport, dat spreker had gediend bij de ver dediging van zijn voorstel, dat van de sociaal-hygiënische commissie uit de Nederlandsclie Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst, dat besloot met dezen korten, maar alles zeggenden volzin: „De schoolarts zij vol-ambtenaar." De heer van Es had in dat rapport gevonden het getal van 6.800 leerlingen voor één schoolarts; inderdaad komt dit getal daarin voor. Nu lijkt spreker de schatting van den heer Donders wel wat hoog, vooral als hij het grondig onderzoek bepaald wenscht te zien tot het eerste, vierde en laatste leerjaar, maar ook omdat helaas nog lang niet alle ouders de zedelijke ver plichting ten opzichte van hun kinderen even sterk ge voelen. Het behoort tot het schoonste deel van de taak der overheid, dat deze door het geven van het juiste voorbeeld de burgerij opvoedt en zoowel in dit als in ander opzicht haar gevoel van verantwoordelijkheid versterkt. De heer van Es heeft klaarblijkelijk het rapport ietwat vluchtig gelezen, want daarin staat, dat 6.800 leerlingen zeker niet te veel zijn voor een schoolarts, hetgeen in goed Neder- landsch beteekent: het aantal kan nog wel wat grooter zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 4