310
MAANDAG 26 JUNI 1933.
Geneeskundig schooltoezicht.
(Wilmer e.a.)
In vele gevallen zal een noodzakelijk middel daarbij zijn een
z.g. grondig onderzoek, dat in de verordening aan de school
artsen wordt onthouden.
Spreker heeft deze opmerking reeds in de commissie ge
maakt. Het schijnt hem toe, dat het moeilijk zal zijn, de
verordening ongewijzigd aan te nemen.
Aan den anderen kant is het voor spreker de vraag, of men
zoo ver moet gaan, als de heer Donders wil.
Het zal het beste zijn in de school een practijk in te voeren,
die ook in het maatschappelijk leven bestaat, en die ook is
de practijk van de meest consciëntieuze huisartsen.
Laatstgenoemden zullen ook niet zoo nu en dan den ouders
het advies geven, hun kinderen te laten onderzoeken, maar
alleen dan adviseeren tot een grondig onderzoek, wanneer
er eenig uiterlijk kenteeken is, waardoor de waarschijnlijkheid,
althans de mogelijkheid van het lijden aan een of andere
ziekte wordt aangewezen. Wanneer echter in een gezin de
kinderen er kerngezond uitzien, zal ook de meest consciën
tieuze huisarts ni et het advies geven, de kinderen grondig te
laten onderzoeken, ook al zou het onderzoek door het gezin
heel goed betaald kunnen worden.
Spreker geeft den heer Donders nogmaals in overweging
met deze gedachte mede te gaan, dat niet voor alle kinderen,
zonder uitzondering, een grondig onderzoek tot driemaal
toe gedurende den leerplichtigen leeftijd wordt voorgeschreven,
maar het grondig onderzoek ook niet aan de schoolartsen
verboden wordt. Spreker geeft dit ook het College ter over
weging, maar legt dit denkbeeld nog niet vast in een amende
ment, omdat hij eerst de meening van het College en den
heer Donders daarover wil vernemen.
Spreker geeft den Eaad in overweging, den schoolarts
het recht toe te kennen ten allen tijde in dit opzicht gaat
hij dus verder dan de heer Donders), indien hij zulks noodig
acht in bijzondere gevallen dus wanneer er eenige aan
wijzing is, die het den schoolarts gewenscht doet voorkomen
den ouders mede te deelen, dat hij een grondig onderzoek
van hun kind gewenscht of noodzakelijk acht, welk onder
zoek verricht zou kunnen worden, hetzij door den schoolarts,
hetzij door den huisarts of een anderen arts. Men kiest dan
den middenweg tusschen hetgeen Burgemeester en Wet
houders voorsteilen en datgene, wat de heer Donders wenscht.
De heer Mcijncn kan zich niet vereenigen met de voor
stellen van de lieeren Koole en Yos tot aanstelling van een
vol-ambtenaar-schoolarts respectievelijk naast en in plaats
van de tegenwoordige 4 schoolartsen en evenmin met het
geen de heer Donders voorstelt, wat hem te ver gaat, o.a.
omdat de heer Donders het hygiënisch schooltoezicht voor
taan wil beschouwd zien als een onderdeel van de preventieve
geneeskunde, waarmede men, naar spreker vreest, zou
komen op het gevaarlijke terrein van verflauwing van grenzen.
Spreker weet niet, waar men dan al niet met de consequenties
der preventieve geneeskunde zou terechtkomen. Spreker
vreest, dat men hoe langer hoe meer zou gaan in de richting
van het volkomen Overheidstoezicht op en de volkomen
Overheidszorg voor den gezondheidstoestand, hetgeen een
aantasting zou beteekenen van de verantwoordelijkheid, die
de ouders op dit gebied hebben te dragen.
Spreker gevoelt meer voor het denkbeeld van den heer
Wilmer om niet bij alle leerlingen en in bepaalde leerjaren,
maar alleen in gevallen, wanneer de schoolarts daartoe aan
leiding vindt, een grondig onderzoek te laten plaats hebben.
De heer Romijn gevoelt na de besprekingen, die heden
middag zijn gevoerd, dat zijn verzoek, in de vorige raads
vergadering gedaan, om de zaak dien dag af te maken in een
avondvergadering, zoodat hij er dan van af zou zijn, zeer
lichtvaardig is geweest en heeft nu wel den zeer sterken
indruk gekregen, dat, al moge de Eaad hedenmiddag tot
liet einde van de discussies en een stemming komen, toch
in de nabije toekomst over het instituut van den schoolarts
en het geneeskundig schooltoezicht nog weieens gesproken
zal worden.
Spreker stelt dit op den voorgrond in verband met eenige
opmerkingen van den lieer Donders, die een zeer juiste en
overzichtelijke schets heeft gegeven van de ontwikkeling
van het geneeskundig schooltoezicht, waarbij hij zeer duidelijk
heeft aangetoond, hoe met die ontwikkeling is gepaard
gegaan een uitbreiding op allerlei gebied, zoowel op dat van
de methoden van onderzoek als op dat van de verschillende
kwalen.
Als spreker de zaken goed ziet, kan hij zich met die tendenz
in het instituut van het geneeskundig schooltoezicht geheel
vereenigen. Het is inderdaad een materie van niet zoo ouden
datum, waarbij telkens door allerlei medici en hygiënisten
op uitbreiding wordt aangedrongen, omdat de practijk heeft
Geneeskundig schooltoezicht.
(Romijn.)
bewezen, dat aan de uitbreiding en ontwikkeling voor-
deelen van hygiënischen aard zijn verbonden, waarvoor men
een open oog dient te hebben en die de moeite waard zijn
te worden aanvaard.
Al zou de Eaad thans het voorstel van Burgemeester en
Wethouders of dat van den heer Donders aannemen, dan
nog zal men zich in de toekomst weieens afvragen, of er geen
reden is, weer een stapje verder te gaan. Dit is sprekers eigen
overtuiging, maar het geheele College van Burgemeester en
Wethouders zal het wel met spreker eens zijn, wanneer hij
zegt, dat de geschiedenis van het geneeskundig schooltoe
zicht nog niet uit is, doch bezig is zich te vormen. De voor
naamste quaestie is echter: hoever moet men op het oogen-
blik gaan en dan is de meest principieele bestrijder van het
standpunt van het College de heer Donders, volgens wien
het College op het oogenblik op een punt staat, dat toch
eigenlijk niet te handhaven valt, zoodat men moet zeggen:
liet College is, staande op zijn standpunt, te ver gegaan, dan
wel dat men moet aannemen: wanneer het College inderdaad
dat standpunt wil innemen, dan moet het nog verder gaan,
want practiscli is deze verordening niet in staat het stand
punt, dat het College den Eaad wil doen innemen, tot uit
voering te brengen of tot zijn recht te doen komen. De heer
Donders heeft dit betoogd op een zeer indrukwekkende wijze,
en met een overvloed van argumenten, die zoo op het eerste
gezicht wel wat inslaan, waaraan men wel waarde zou kunnen
toekennen, maar die op de keper beschouwd, althans in
sprekers oogen niet voldoende zijn om zijn amendementen
te aanvaarden.
Allereerst betoogt de heer Donders, dat de voorgestelde
wijze van onderzoek niet in staat is den schoohnedici de
gelegenheid te verschaffen om de diagnose te maken, die
zij moeten stellen: men draagt den sclioolmedici op iets te
cönstateeren, maar onthoudt hun anderzijds de gelegenheid
om dit te onderzoeken op de wijze, als zou moeten gebeuren.
Verder zegt de heer Donderswat gij doet, is eigenlijk zeer
antiek; zie maar eens naar het platteland; daar is men veel
verder en doet men veel meer.
Men dient hier echter wel te bedenken, dat het gaat over
een toezicht en dat, dit is wel bet allerbelangrijkste, de schóól-
medici zich hier niet angstvallig moeten afvragen: heeft
liet kind die of die kwaal, maar alleen: is er aanleiding om
te veronderstellen dat het die en die kwaal heeft. Dit is een
geheel aparte en geheel andere situatie. Wanneer men een
medicus vraagt, hoe zijn diagnose is, dan is spreker het volkomen
met den heer Donders eens, dat men hem dan absoluut in
de gelegenheid moet stellen om met alle middelen, die de
tegenwoordige wetenschap biedt, te onderzoeken of die kwaal
inderdaad aanwezig is; dan zal de medicus nog vaak tot de
conclusie komen, dat hij er eigenlijk nog niet zeker van is
en nog niet eens ja of neen kan zeggen, hoewel hij dan in
een minutieus onderzoek gelegenheid had gebruik te maken
van alle middelen der tegenwoordige wetenschap. De scliool-
medicus behoeft dat echter niet te doen, maar heeft zich
alleen te overtuigen, of er aanleiding is te veronderstellen,
dat er iets bestaat; dat is het eenige doel van het medisch
schooltoezicht; daarom is het alleen begonnen. De geheele
opzet is niet, te komen tot de behandeling van de kinderen,
maar de vooropgezette bedoeling is juist om die behandeling-
te doen plaats vinden door den huisarts, die met het gezin
op de hoogte is en het meemaakt in alle levensomstandig
heden, die beter in staat is en wiens taak het is tot behandeling
over te gaan.
Onder deze omstandigheden kan men niet zijn geweten
bezwaard gevoelen, dat men den schoolartsen iets opdraagt,
maar hun de gelegenheid ontneemt een uitspraak te geven
op de basis van wat zij moeten doen. Integendeel, zoodra de
schoolarts meent, dat getwijfeld moet worden aan den ge
zondheidstoestand van een kind, is er voor hem aanleiding
daarop de aandacht van de ouders te vestigen; daarmede
kan het schooltoezicht volstaan en daarbij kan het blijven.
Dat men dit op het platteland niet doet, kan spreker zich
levendig voorstellen. In een stad is men veel beter in de
gelegenheid hygiënische en medische verzorging, behandeling
en onderzoekingen te verkrijgen dan op het platteland
spreker noemt de ziekenfondsen. Het is zeer begrijpelijk, dat
men op het platteland eerder den schoolarts ruime middelen
ter beschikking stelt en hem ruimer bevoegdheden geeft om
zijn onderzoek te vervolmaken, om eventueele ziekte te
kunnen cönstateeren, om over het algemeen dieper te gaan
met zijn onderzoek, omdat over het algemeen op het platte
land de geneeskundige voorziening en de mogelijkheid om
die te verkrijgen veel geringer zijn dan in de stad. Spreker
persoonlijk zou er in het geheel geen bezwaar tegen hebben
wanneer een schoolarts verder gaat met zijn onderzoek en
een ontkleed kind zou onderzoeken, maar daarover loopt