MAANDAG 29 MEI 1933. 293
L. Duinw. Mijwijziging statuten
(Beekenkamp e.a.)
Want wat kan zoo'n commissaris beginnen in den Eaad van
Commissarissen'?
Gesteld al, dat het een eminente arbeider, een technisch
uiterst bekwaam vakman is, zal hij daarom dan ook verstand
hebben van de economische en commercieele leiding van een
bedrijf als de L.D.M.? Toch is dit de eerste eisch, dien men
stellen mag aan een commissaris van een zoo belangrijk
lichaam. Is hij het niet, dan hebben zijn adviezen geenerlei
waarde en zal zijn stem in den Eaad van Commissarissen
zijn als die des roependen in de woestijn.
Hij zit in den Eaad van Commissarissen als mandataris
van het personeel, maar op welke wijze kan dit zijn wil en
wensch tot gelding brengen? Als de directie en de meerderheid
der commissarissen eens niet luisteren naar de stem van het
volk, wat dan? Men gevoelt, dat de positie van dien candidaat
van het personeel niet gemakkelijk wordt. Zijn stem heeft
geen gezag, omdat ze niet gesteund wordt door een macht,
die zich kan laten gelden.
Medezeggenschap in de leiding! Prachtig, maar er zal bij
aanneming van het voorstel van den heer van Eek een bitter
klein schijntje van terechtkomen.
Yoor dengene, die staat op het standpunt van den klassen
strijd en in de directie ziet den aartsvijand van den arbeider,
een vijandige macht, van welke men a priori aanneemt, dat
ze niet met de inzichten der arbeiders rekenen wil en die zeker
de economische en commercieele inzichten van de arbeiders
van geringe importantie acht, moet hetgeen de heer van Eek
wil een vrijwel waardelooze bevoegdheid zijn.
De motie van den heer van Eek is niet meer dan een gebaar,
dat gedoemd is te blijven zonder het effect, dat de arbeiders
er van mogen verwachten. Zij, die sedert 1923 zijn opgevoed
bij de stellingen van het rapport, te vinden in het bekende
roode boekje, mogen eischen, dat zij nn ook metterdaad een
woordje krijgen mee te zeggen, niet alleen bij het vaststellen
der arbeidsvoorwaarden, maar ook bij de leiding. Wie dat
van de motie van den heer van Eek verwacht, zal bitter te
leurgesteld worden.
Aangezien de gemeenteraad er niet is om de menschen blij
te maken met een doode mnsch, zal hij verstandig doen met
niet den weg te betreden, waarheen de heer van Eek hem
leiden wil, want zoo komt er zeker geen medezeggenschap en
zou men veeleer ontevredenen kweeken. En daaraan heeft de
maatschappij tegenwoordig minder dan ooit behoefte.
Het voorstel van den heer Yerweij voldoet in het geheel
niet aan de eischen, die de roode vakbeweging stelt aan de
wetgeving en die volgens Het Volk om vervulling schreeuwen.
De heer Verweij wenscht, dat in den gemeenteraad zal worden
gediscussieerd over de arbeidsvoorwaarden van het personeel
der L. D. M. Moet de gemeenteraad daarvoor dienen?
Zijn de werknemers in het bedrijf dan ten eenenmale on
mondig en vermogen zij niet eens hun eigen zaken te behar
tigen? Moet het personeel van de L. D. M. zijn grooten broer
in den gemeenteraad te hiüp roepen en hem vragen, of hij dat
zaakje wil opknappen? Het getuigt van weinig geloof in de
kracht van de organisatie, in de kracht van de vakbeweging,
van weinig respect voor den socialen zin der arbeiders, als de
heer Verweij hier een gebied, dat toch onmiskenbaar aan den
arbeid behoort, daaraan onttrekt en niet het personeel, maar
den gemeenteraad, laat meespreken in het vaststellen van de
arbeidsvoorwaarden.
Daargelaten, of de Eaad het geschiktste college is om over
de arbeidsvoorwaarden te discussieeren, acht spreker hem
incompetent om daarover te oordeelen; door aanvaarding
van de motie-Verweij zou de Eaad zich een bevoegdheid toe
eigenen, die hem niet toebehoort.
Spreker noemt de motie-Verweij a-sociaal, en onorganisa
torisch en uit dien hoofde niet voor aanneming vatbaar.
Spreker twijfelt dan ook niet of de Eaad zal met de bekende
meerderheid van stemmen haar verwerpen, als de heer Verweij
haar tenminste niet bijtijds intrekt, daarmede blijk gevende
van een helder inzicht in wat de vakbeweging eischen kan en
mag. In dat geval is spreker gaarne bereid den heer Verweij
deze motie, die spreker dan zou willen beschouwen als een
„slip of the pen," te vergeven.
De heer Bosman sluit zich aan bij den heer Verweij inzake
de bepaling, dat aan Commissarissen een belooning of pre
sentiegeld kan worden toegekendspreker acht het beter dezen
geheelen volzin te schrappen; er is z.i. geen aanleiding voor
een dergelijke bezoldiging.
Nu de aandeelen van de L. D. M. bijna alle in het bezit van
de gemeente gekomen zijn, acht spreker de positie van den
commissaris, die door den Gemeenteraad gekozen wordt,
als hoedanig op het oogenblik de heer van Ginkel fungeert,
overbodig geworden. Vroeger, toen het meerendeel van de
aandeelen nog in particulier bezit was en er nog verschil in
L. Duinw. Mij; wijziging statuten
(Bosman e.a.)
belangen bestond, zoodat de belangen van de gemeente en
die van de aandeelhouders, wel eens tegenover elkaar konden
staan, was een dergelijke commissaris zeer gewenscht, mis
schien wel noodzakelijk; hij is zonder twijfel in het verleden
van zeer veel nut geweest voor de gemeente; ook de tegen
woordige commissaris, dien spreker kent als een zeer bekwaam
en kundig man, heeft aan de gemeente groote diensten be
wezen. Nu de aandeelen echter alle in het bezit van de ge
meente gekomen zijn, acht spreker een dergelijken commissa
ris, die toch min of meer was de dwarskijker in het bestuur van
de L.D.M., absoluut overbodig geworden. Blijkens Ingekomen
Stukken No. 277 van 1931 zegt het College, dat die functie toch
gehandhaafd moet blijven omdat hij zelfstandig adviezen kan
geven aan het College; hij zou zijn het standvastige element
van commissarissen, en zijn taak is om op het gemeentebe
lang van Leiden te letten. Spreker meent dat alle verdere
commissarissen ook de aangewezen personen zijn om daarop
te lettenhet geven van adviezen zal toch niet alleen de taak
van dien commissaris zijn, waarvoor heeft men anders een
directeur; als men toch een bekwamen directeur heeft, heeft
men z.i. de adviezen van een afzonderlijken commissaris niet
noodig. Spreker weet niet of er andere speciale redenen zijn,
waarom men dien commissaris wil handhaven; er kunnen
natuurlijk redenen zijn, die spreker niet kent. Spreker acht dit
mogelijk, omdat er in dit voorstel in het geheel niet over de
positie van den commissaris wordt gesproken. Die positie is
door de veranderde omstandigheden feitelijk overbodig ge
worden; men mag toch geen prijs stellen op een commissaris,
die een deel van de taak van den directeur zou moeten over
nemen. Er zijn twee voorstellen ingediend, een door Mr. van
Eek en een door den heer Verweij. Met geen van beide voor
stellen kan spreker meegaan. Spreker heeft indertijd vóór
overneming van de aandeelen gestemd, ook omdat het niet een
gemeentebedrijf zou worden. Spreker achtte het gewenscht,
dat uitsluitend de L. D. M. de bevoegdheid zou krijgen de
loonen te bepalen en dat de Eaad daarin niet zou mee
spreken.
Veel van hetgeen de heer Beekenkamp tegen het voorstel-
van Eek gezegd heeft, onderschrijft spreker. Spreker acht de
benoeming van een dergelijk commissaris, die enkel de be
langen van het personeel zou moeten dienen en die dus niet
anders zou zijn dan een soort dwarskijker in den raad van
commissarissen, zeer ongewenschtde directeur moet ook die
zaken vertrouwelijk met commissarissen kennen bespreken
en dan moet men daar niet iemand bij hebben, die eigenlijk
alleen maar personeels-belangen kent; spreker acht dat ge
heel mis. In de practijk zou het ook een teleurstelling voor
het personeel worden, want men zou toch vermoedelijk zeer
weinig bereiken.
De heer van Eek gaf nog een typische toelichting bij zijn
voorstel; hij sprak n.l. van een Belgische onderneming, eerst
met een buitengewoon bekwamen en daarna met een veel
minder bekwamen directeur, de eerste was een autocraat, die
meende dat hij alleen het wist. De tweede dacht daar anders
over en gaf aan het personeel medezeggenschap. En wat zag
men nu gebeuren, zegt de heer van Eek; onder de leiding
van dien bekwamen directeur ging de zaak maar heel matig,
doch onder de leiding van dien veel minder bekwamen direc
teur kwam de zaak tot grooten bloei. Deze voorstelling van
zaken door den heer van Eek, zegt spreker, kan nooit juist zijn.
Als de zaak onder de leiding van den tweeden directeur
tot bloei kwam, was dat de bekwame leider en niet de eerste.
Geheel ten onrechte noemt de heer van Eek den eersten den
meest bekwamen, ofschoon die niet de middelen wist te
kiezen om de zaak tot bloei te brengen. Wie dat niet kan, is
geen bekwaam leider.
De heer van Weizen zegt, dat de toelichting van den heer
van Eek op zijn motie tot benoeming van een 6den commis
saris er inderdaad toe leidt, dat bij het personeel omtrent de
daardoor te verkrijgen macht en invloed absoluut verkeerde
illusies worden gewekt. Spreker maakt zich, wanneer hij
zich tegen die motie verklaart, absoluut los van de woorden
van den heer Beekenkamp. Deze beoogt, blijkens zijn toe
lichting en zijn opvatting over den invloed, dien de arbeiders
op den gang van zaken in het bedrijf kunnen uitoefenen,
niets anders dan de heerschappij, de macht van het kapita
lisme over de arbeiders te bestendigen. Volgens spreker moet
den arbeiders echter duidelijk gemaakt worden, dat ook
hetgeen de heer van Eek voorstelt er absoluut niet toe leidt
hun invloed op den gang van zaken ook maar eenigszins te
versterken. De arbeiders kunnen de volle zeggenschap over
het bedrijf alleen veroveren door het voorbeeld te volgen
van de Eussische arbeidersklasse.
Over hetgeen de heer van Eek heeft gezegd, zou een acade
misch debat gevoerd kunnen worden. Dat is op het oogen-