292 MAANDAG 29 MEI 1933. L. Duinw. Mij; wijziging statuten (van Eek e.a.) Men voorkomt conflicten, die ontstaan, wanneer een dictator of een klein college eigen inzicht volgt en geen reke ning houdt met wenschen en grieven, die bij de arbeiders bestaan. Schept men de gelegenheid voor het kenbaar maken van die wenschen en grieven, dan is de waarborg grooter, dat de conflicten op een goede wijze kunnen worden opge lost of voorkomen. Het voorstel is een zeer bescheiden stap in de richting van medezeggenschap. Tegenover de vijf commissarissen, die buiten het personeel staan, wordt een commissaris aan gewezen door het personeel. De Raad van Leiden zou een stap in de goede richting doen met de aanneming van sprekers voorstel. Burgemeester en Wethouders hebben reeds geruimen tijd geleden de toezegging gedaan, dat zij zich een oordeel over de medezeggenschap zouden vormen. Het zal waarschijnlijk nog lang duren, voordat zij dit hebben gedaan. Aangezien het hier betreft een instelling, die geen ge meentelijke instelling is, al kan de gemeente er invloed op uitoefenen, acht spreker het heter deze zaak afzonderlijk te regelen, waarom hij zijn voorstel heeft ingediend. De heerVerweij herinnert aan de opsomming, die door Burge meester en Wethouders in Ingekomen Stukken No. 277 van 1931 is gegeven van de verschillende belangrijke bevoegdheden, die op grond van de oude concessievoorwaarden aan het Col lege van Burgemeester en Wethouders en den Baad zijn toe gekend. Spreker zou er thans aan toegevoegd willen zien de be voegdheid van den Baad tot goedkeuring van de arbeidsvoor waarden van het personeel in dienst bij de L. D. M. Men heeft hier n.l. te maken met een bedrijf, dat zooal niet voor 100 dan toch wel voor 98 een gemeentebedrijf is. Indien dat juist is, kan ook het personeel gevoeglijk als ge- meentepersoneel beschouwd worden. Spreker acht het niet goed, dat de arbeidsvoorwaarden van dit personeel op eeniger- lei wijze groote verschillen zouden vertoonen met die van het overige gemeentepersoneel. Het is daarom gewenscht, dat de arbeidsvoorwaarden van het personeel der L. D. M. de goedkeuring van den Baad be hoeven. Wat overigens de statutenwijziging betreft, begrijpt spreker niet, waarom aan de commissarissen der L. D. M. een be looning moet worden toegekend. Spreker wacht met belang stelling de verdediging van den Wethouder af. Anders is het gesteld met het presentiegeld, dat kan dienen om de minder kapitaalkrachtige commissarissen, wien de waar neming van dat ambt financieele schade zou berokkenen, in de gelegenheid te stellen althans hun functie waar te nemen zonder dat het hun geld kost en zonder dat nu direct zij, die dit presentiegeld niet noodig hebben, in een bevoorrechte positie komen. Spreker is dus voorloopig tegen het woord belooning" en zou het aldus willen zien geredigeerd, dat de algemeene vergadering van aandeelhouders aan commissarissen een pre sentiegeld kan toekennen. De heer Beekenkamp zegt, dat de motie-van Eek bedoelt invoering van een zekeren vorm van medezeggenschap. Het verheugt spreker, dat de heer van Eek zelf deze eenigszins ge mitigeerde uitdrukking gebruikte en niet sprak van mede zeggenschap, zonder meer, maar met nadruk vooropstelde, dat zijn motie een bescheiden stap was naar de medezeggen schap; terecht, want dat woord „medezeggenschap" heeft reeds tot veel misverstand aanleiding gegeven en wordt niet door ieder in denzelfden zin gebezigd. Waar intusschen naar buiten de indruk gewekt wordt, dat de heer van Eek hier ge pleit heeft voor invoering van de medezeggenschap bij de L. D. M., kan het toch nuttig zijn na te gaan, inhoeverre het geen hij hier voorstelt, klopt met de medezeggenschapsidee, die door de partij, van wier hoofdbestuur de heer van Eek deel uitmaakt, wordt gepropageerd. Men komt dan tot de verrassende ontdekking, dat er tusschen theorie en practijk een groot onderscheid is. Het is tenslotte zeer gemakkelijk om eenige pakkende leuzen te bedenken en programma's samen te stellen, waarvoor de massa der arbeiders dan warm moet worden gemaakt. Klinkende leuzen zijn goedkoop, maar de realiseering daarvan en de practijk zijn veel moeilijker. Ook hier geldt: „tusschen doen en zeggen, mijlen leggen." De motie-van Eek draait den arbeiders een rad voor oogen verwezenlijking ervan brengt de medezeggenschap niet noe menswaardig naderbij. Benoeming van één commissaris uit het personeel zal ook niet in het minst van invloed zijn, om de gedachte, onder meer door mr. van den Bergh in zijn schit terend proefschrift verdedigd, te verwezenlijken. Of gelooft de heer van Eek, dat hierdoor „de arbeider vrij mensch zal L. Duinw. Mij; wijziging statuten (Beekenkamp.) worden?" Zal het personeel van de L. D. M. daardoor in staat gesteld worden „zijn aandacht van de eeuwige vragen der arbeidsvoorwaarden eindelijk eens af te wenden?" Zullen die vragen meer en meer hun definitieve oplossing hebben gevonden dank zij de medezeggenschap? Zal het personeel van de L.D.M. „de volle waarde beseffen van het recht te mogen meespreken, van de zekerheid, dat men naar hem luisteren zal, indien hij iets te zeggen heeft, dat waard is te worden aangehoord," zooals mr. van den Bergh zegt Misschien zal men spreker tegen werpen, dat het ideaal, door mr. van den Bergh geteekend, te hoog ligt. Maar een paar jaar geleden kon men toch in Het Volk lezen: „Het is noodig, om den heerschenden machten duidelijk te maken, dat de arbeidersklasse niet van zins is met zich te laten sollen, dat zij haar plaats in de zon opeischt, en dat de eischen, die zij aan de wetgeving stelt, om vervulling schreeuwen." Bij dergelijke uitdrukkingen mag men toch zeker van lei dende figuren in de S.D.A.P. verwachten, dat zij bij voor stellen tot medezeggenschap zullen streven naar verwezen lijking van de denkbeelden, in het bekende rapport van 1923 neergelegd. Spreker eischt niet van den heer van Eek, dat hij hier een poging doet om het socialisatierapport van 1920 te verdedigen; spreker weet ook wel, dat de leuze der socialisatie, d.w.z. de doelbewuste vermaatschappelijking der voortbrenging, door de leidende figuren der S.D.A.P. allang is losgelaten; het „voltrekken van den overgang van kapitalisme naar socia lisme" moest nog maar wat uitgesteld worden. Om de aan dacht. van die leuze af te wenden, heeft men ingesteld een commissie ter bestudeering van het vraagstuk van bedrijfs organisatie en medezeggenschap, met als resultaat het rapport van 1923. Volgens dit rapport werd het tijd, dat de principieele strijd om medezeggenschap in de leiding tengunste van het verleenen van die medezeggenschap werd beslist. In het rapport werd bepleit instelling van een ondernemingsraad, met medezeg genschap en een beslissende stem op het terrein van de arbeids voorwaarden, en daarnaast de mogelijkheid om enkelen uit gelezen vertegenwoordigers van de werknemers een plaats te geven in den raad van commissarissen. Op de in Februari 1924 te Haarlem gehouden vergadering zijn deze voorstellen niet onverdeeld gunstig ontvangen. Spreker leest daarom trent „Ook prof. Bonger had ernstige grieven. De samenstellers, aldus was zijn betoog, hadden getoond geen kijk te hebben op de ontwikkeling van het economisch leven, welke toch wees in de richting van een steeds meer verfijnde mechanisatie en specialiseering van de leiding. Slechts personen met groote bekwaamheid zijn in staat met de leiding belast te worden. Het is een utopie te gelooven, dat de arbeiders of hun ver tegenwoordigers op voet van gelijkheid met den leider zouden kunnen deelnemen in het bestuur der onderneming. Boven dien is een ondernemingsraad, zoo'n parlementje met 15 tot 30 leden, ten eenenmale ongeschikt om, juist waar de econo mische ontwikkeling specialisatie eischt, goede leiding te geven". Deze critiek op het rapport van 1923 is niet zonder effect gebleven. Bij een socialistische onderneming als de N.V. De Arbeiderspers, waarbij in 1931 de medezeggenschap werd in gevoerd, bleek op belangrijke, fundamenteele en principieele punten verschil te bestaan met het rapport van 1923. De ondernemingsraad mag daar meepraten, maar heeft, wat de leiding betreft, niets te zeggen. Men mag advies geven, meer niet. Bleef het experiment van de N.V. De Arbeiderspers achter bij het ideaal van het rapport van 1923, geconstateerd moet worden, dat het thans door den heer Van Eek ingediende voorstel nog weer ver achterstaat bij „het voorbeeld, dat S.D.A.P. en N.V.V. aan het geheele bedrijfsleven gaven" gelijk Het Volk van 2 October 1930 het uitdrukte „om het te maken tot een stuk daadwerkelijke propaganda voor hun eisch van invoering der wettelijke medezeggenschap." Spreker schaart zich onder hen, die het streven naar be drijfsorganisatie toejuichen en elke stap in die richting heeft zijn warme belangstelling. Spreker kan zich voorstellen, dat men de invoering van medezeggenschap bepleit en tot op zekere hoogte kan hij ook iets gevoelen voor wat bij de N.V. De Arbeiderspers is ge schied, al is naar zijn meening meer te zeggen voor de invoe ring van een bedrijfsraad dan voor dc invoering van een ondernemingsraad Spreker kan zich echter niet vereenigen met wat de heer van Eek beoogt, hetgeen hij een zinledig gebaar vindt, aan gezien het per saldo niets anders is dan de arbeiders blij maken met een doode musch.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 8