MAANDAG
29 MEI 1933.
287
(Wilbrink e.a.)
De heer Wilbrink meent, dat aldus de rechtszekerheid der
burgerij niet gediend wordt. Hier staan nu twee verklaringen
tegenover elkaar, die van den ambtenaar, die de kosten van
het gebouw moet schatten, en die van den heer de Cler, die
hier het positieve bewijs van wat het gekost heeft, overlegt;
immers, de aannemer heeft het voor dat bedrag aangenomen.
Nu kan men daartegen reclameeren in 3 instanties, maar nu
begrijpt ieder wel, dat, wanneer de rechtszekerheid van de
burgerij hierin bestaat dat men voor enkele daalders bij 3
instanties in beroep moet gaan, het College en zijn ambte
naren wel o vertuigd zijn, dat men dan in de meeste gevallen
die rechtszekerheid wel cadeau zal geven.
De Voorzitter vraagt, of de heer Wilbrink dacht, dat
Burgemeester en Wethouders daarvan gebruik zouden maken
om onbillijke beslissingen te geven, met de gedachte, dat
men toch wel niet in appel zal gaan. Dat is spreker niet met
den heer Wilbrink eens.
De heer Wilbrink zegt, dat hier tegenover elkaar staan
de bewering van den ambtenaar, die die beslissing genomen
heeft, en die van den heer de Cler, die gegrond is op de ver
schillende feiten. Bovendien is deze raming gedaan door
een ambtenaar, niet speciaal aangewezen voor het maken
van begrootingen; terwijl zelfs de speciaal daarvoor aange
wezen ambtenaren van de gemeente wel eens mistasten.
Warmeer nu iemand zijn bewering kan staven met de aan
nemingssom, brengt dan de billijkheid niet mede, dat men
de ambtenaren, die deze beslissingen nemen, en die in elk
geval onder het College staan, aldus instrueert,
De Voorzitter zegt, dat deze beslissing niet is genomen
door een ambtenaar, maar door het College na bestudeering
van het advies van den ambtenaar.
De heer Scliiiller zegt, dat naar men hem heeft medege
deeld herhaaldelijk geklaagd wordt over het lange uitblijven
van de bouwvergunningen. Spreker heeft de bewering, dat
de bouwvergunningen langen tijd worden opgehouden, altijd
bestreden, ook in verband met de voorlichting, die hij inde
.Commissie van Fabricage kreeg. Thans gaat het echter over
een wel zeer sterk sprekend geval: een onnoozel bouw
werkje van 5500.wordt, indien adressant tot driemaal
toe in beroep moet gaan, misschien eenige maanden opge
houden. Indien de Wethouder er voor had willen zorgen,
spoedig met den bouw werd aangevangen, had hij het advies
van zijn ambtenaren niet moeten opvolgen, maar over
eenkomstig de verordening rekening moeten houden met de
aannemingssom. Adressant heeft een berekening overge
legd, waaruit blijkt, voor welk bedrag een bepaalde aannemer
het werk wil uitvoeren. In dit geval heeft de gemeente niet
het recht te zeggen: ik doe het niet zoo, maar ga bij mijn
berekening uit van den prijs van 8.per kubieken meter.
De prijzen bij aanneming naar kubieken inhoud loopen uit
een op verschillende tijden; een bepaalde prijs is dus nooit
op te gevenook is van invloed het soort werk. Zoo komen de
architecten van Nieukerken bij hunne berekening voor een stad
huis tot 13.per M3.hier wordt het minder. Indien het het
College ernst is, de bouwnijverheid hier gaande te willen houden,
al geldt het slechts een bouwwerk van 5.000.dan had
het rekening moeten houden met de verordening en zich er
niet achter moeten verschuilen, dat dit hier niet op zijn plaats is,
maar dan had het zijn goeden wil moeten toonen, door dit
adres in praeadvies te nemen, zoodat deze zaak spoedeischend
opnieuw aan de orde gesteld zou worden; dan had het den
Baad volledig moeten inlichten, waarom de kubieke inhoud
genomen is. Nu is de Baad ondeskundig en weet hij er niets
van. Het mag waar zijn, dat het de ambtenaar van Bouw
en Woningtoezicht is, zooals de heer Wilbrink zegt, maar
terecht zeide de Voorzitter, dat het College verantwoordelijk
is voor deze beslissing. Men mag hier dus zeker wijzen op de
verantwoordelijkheid van het College, volgens hetwelk de
aanvragen om te bouwen altijd zoo spoedig mogelijk worden
afgewikkeld. Laat het dit nu ook doen en adressant niet
verwijzen naar 3 instantiesin dat geval zal het, krap genomen,
3 maanden duren.
Spreker stelt dus voor dit adres om praeadvies in handen van
het College te stellen.
De Voorzitter zegt, dat die bouwvergunning allang ver
leend is; in dit opzicht is men dus geheel in vergissing.
Bovendien, realiseert de Baad waarom het hier gaat?
Volgens het College is de bouwer 16.75 verschuldigd, volgens
zijn eigen meening 13.25; het gaat dus om 3.50.
De heer Sehüller zegt, dat het om het principe gaat, niet
om die paar centen.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter zegt, dat men dan juist bepaaldelijk zijn
advies moet opvolgen en wachten op de beslissing van de
daartoe ingestelde instanties. Dit stelt de afwerking in het
geheel niet uit, maar dit beslist alleen over het geschil in
quaestie omtrent ƒ3.50. Aan dit adres is niets te doen; dit
behoort bij een andere autoriteit thuis dan bij den Baad.
Spreker is overtuigd, dat men gaarne wil spreken over de
knapheid en de qualiteiten van de ambtenaren van Bouw
en Woningtoezicht, maar daarom gaat het hier niet. De
Baad heeft met deze zaak niets te doen; het praeadvies
van het College kan niet anders zijn dan: niet ontvankelijk.
Dit behoort thuis bij den Inspecteur der Belastingen en
den Baad van Beroep. Wil men over de toepassing van de
verordening spreken in beginsel, all right, maar dit kan
nu niet.
De heer Wilbrink vraagt of het College, wanneer door den
Baad van Beroep is beslist, dat het had moeten rekening
houden met de aannemingssom, dus met de werkelijke kosten,
dan voornemens is daarmede rekening te houden bij volgende
beslissingen dan wel of ieder, die een van de raming door
den ambtenaar afwijkende opgave doet, in beroep moet gaan.
De Voorzitter antwoordt hierop ontkennend. Daarbij zal
het College zich geheel neerleggen in analoge gevallen. Het
College heeft absoluut geen behoefte om voortdurend moei
lijkheden met hoogere instanties te hebben. Ook na dit be
zwaarschrift gelezen te hebben meent het College inderdaad
dat alle factoren in aanmerking genomen zijn die in aan
merking genomen moesten worden en dat het bedrag van
16.75 juist is. Het College is na de zaak behandeld te hebben
en na advies van zijn ambtenaren tot dit besluit gekomen;
is dit niet naar den zin van den belanghebbende, dan kan
hij in beroep gaan. Laat men deze zaak behoorlijk afhandelen
en daarna komen met een principieele behandeling hiervan.
De Baad behoeft dan niet zijn tijd over 3.50 te verpraten,
wanneer geen behoorlijke discussie over de zaak zelf kan
plaats hebben.
De heer Sehüller zegt, dat het voor hem niet gaat over
het bedrag van 2.of ƒ3.maar over de vraag: wordt
de verordening, welke door den Baad is vastgesteld, door
Burgemeester en Wethouders uitgevoerd, zooals het behoort.
Het is zuiver een beginselkwestie.
De Voorzitter merkt op, dat dit kan worden uitgemaakt
door den Inspecteur der Belastingen, den Baad van Beroep
en den Hoogen Baad. Wanneer de Baad het met de be
slissing in hoogste instantie niet eens is, moet hij een andere
verordening vaststellen
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten.
De Voorzitter legt vervolgens nog over:
3°. Adres van het Algemeen Comité van Verweer tegen
Terreur en Vervolging in Duitschland, om geen artikelen
enz. uit Duitschland te betrekken, zoolang aldaar verwil
dering der politieke en maatschappelijke zeden heerscht.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be
sloten het adres ter visie te leggen in de leeskamer.
4°. Bezwaarschriften tegen het ontwerp-uitbreidingsplan.
5°. Verzoek van J. Bots om ontslag als ambtenaar van
den Burgerlijken Stand.
Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wet
houders om praeadvies.
6°. Motie van Mr. D. A. van Eek in zake wijziging van de
statuten van de Leidsche Duinwater Maatschappij in dier
voege, dat het aantal commissarissen wordt vastgesteld op
6 en dat de stemmen voor den zesden commissaris worden
uitgebracht op een candidaat, aangewezen door het personeel
der Leidsche Duinwater. Maatschappij.
Zal worden behandeld bij punt 20 van de agenda.
7°. Verzoek van het Bestuur der Politie-vakschool van
wege den Ned. E. K. Politiebond ,,St. Michaël" om subsidie
in de kosten van politie-vakopleiding voor het jaar 1934.
Zal worden behandeld bij de begrooting voor 1934.
8°. Motie van den heer Verweij in zake het aan de goed
keuring van den Gemeenteraad onderwerpen van de arbeids